dinsdag 17 oktober 2017
INSPIRATIE OP VLEUGELS
Interviewer: “Besides writing novels, what do you, or would you, like most to do?”
Nabokov: “Oh, hunting butterflies, of course, and studying them. The pleasures and rewards of literary inspiration are nothing beside the rapture of discovering a new organ under the microscope or an undescribed species on the mountainside in Iran or Peru. It is not improbable that had there been no revolution in Russia, I would have devoted myself entirely to lepidopterology and never written any novels at all.” (Herbert Gold 1967)
Met Vladimir Vladimirovich Nabokov (1899-1977) is, zoals met allen die hun vaderland moesten ontvluchten, veel gebeurd. Op jonge leeftijd raakte hij zijn thuis, zijn taal en zijn cultuur kwijt. In 1919 moest de familie vanwege de Russische Revolutie naar het buitenland vluchten, al hun bezittingen en hun geriefelijk leven achterlatend. Terwijl ze door verschillende landen trokken, probeerden ze een nieuw leven op te bouwen, maar de politiek en het ongeluk bleven hen achtervolgen. Nabokov studeerde Slavische letterkunde in Cambridge, begon met schrijven en trouwde, maar kon niet in Europa blijven. In 1940 vluchtte hij, nu voor de nazi’s, naar de Verenigde Staten, waar hij werkend aan een carrière, zich in een intensief integratieproces stortte.
Gelukkig was Nabokov een getalenteerde duizendpoot. Hij kon goed tennissen, schaken, kruiswoordpuzzels opstellen, vertalen en lesgeven. Zo was hij altijd in staat om met één of andere werkzaamheid zijn gezin te onderhouden. Wel waren er twee disciplines waarin hij uitblonk: vlinders classificeren en schrijven. Ondanks de moeilijke omstandigheden leidde hij in Amerika een veelzijdig en productief leven. Dit kan aan een mengsel van talent, nieuwsgierigheid en hard werken worden toegeschreven, toch komt het relatief zelden voor dat iemand zowel in de wetenschap als in de kunst kwalitatief hoogstaand werk levert. Om te weten te komen hoe Nabokov hierin geslaagd is, is het zinnig om na te gaan welke rollen beide disciplines in zijn leven hebben gespeeld en hoe hij zijn passies kon uitbalanceren.
In Amerika aangekomen ging Nabokov snel op ‘vlinderjacht’ in het American Museum of Natural History (New York) waar hij ook ging werken. Kort daarna werd hij vrijwilliger bij het Harvard’s Museum of Comparative Zoology en hij kreeg daar ook een vaste baan. Zijn taken waren het ordenen en conserveren van bestaande collecties en het classificeren van nieuwe vlinders. Veel tijd bracht hij door met het turen door de microscoop naar de reproductieve organen van deze insecten om hints te verzamelen voor de soort- en familievorming. Hij maakte ook nauwkeurige tekeningen, zowel van deze organen als van de oogvlekken op de vlindervleugels. Veel zomers bracht hij met zijn vrouw door aan de westkust om vlinders te vangen, waarbij hij een voorkeur had voor de uitgebreide familie van de Lycaenidae, met als specialiteit de Polyommatus blauwtjes.
Zo kon Nabokov ook zijn kinderdroom – het ontdekken en benoemen van nieuwe soorten vlinders – verwezenlijken en was hij in staat om met zijn theorie over de migratie van vlinders tot de lepidopterologie bij te dragen. Op zoek naar de herkomst van de Amerikaanse blauwtjes stelde hij de hypothese op dat ze zo’n tien miljoen jaar geleden vanuit Azië in vijf migratiegolven de Beringstraat waren overgefladderd om vervolgens Noord- en Zuid-Amerika te koloniseren. Hoewel hiervoor nog geen wetenschappelijke onderbouwing bestond, bewees het DNA-onderzoek van deze vlinders postuum zijn gelijk. Tegelijk met het onderzoek aan vlinders doceerde Nabokov Russische taal- en literatuurwetenschappen aan Wellesley College (Massachusetts) en na het verlaten van het Museum of Comparative Zoology gaf hij colleges over Europese literatuur aan de Cornell University (New York). Daarnaast vertaalde hij Russische literatuur en schreef korte verhalen en romans in het Engels.
Zijn volharding in al deze taken had veel met zijn levensgeschiedenis te maken. Vanaf zijn achttiende verbleef hij achtereenvolgens in Engeland, Duitsland en Frankrijk, maar hij was nergens thuis. Eenmaal in de Verenigde Staten, was hij vastbesloten om zijn nieuw vaderland te ‘veroveren’ en een succesvolle Amerikaan te worden. Dus bestudeerde hij zijn ‘habitat’ nauwkeurig, maar hoe goed hij zijn ‘mimicry’ ook plande, in de ogen van anderen bleef hij toch altijd die vreemde ‘Russische professor’ met die onmogelijke naam. Nu gedroeg Nabokov zich ook anders dan zijn nieuwe landgenoten. Hij had een onafhankelijke en kritische geest en een aristocratische houding, waardoor hij nogal eens in botsing kwam met het oude puritanisme en het moderne consumentisme van ‘de nieuwe wereld’.
Toch wilde Nabokov een echte Amerikaan zijn en ook een Amerikaanse schrijver worden. Hij was een kenner van de klassieke Russische literatuur en goed op de hoogte van de Europese literatuur uit de 19de - en 20ste -eeuw. Om de Amerikaanse ‘smaak’ te achterhalen, las hij ook Amerikaanse literatuur, van Herman Melville tot Jerome Salinger. Enig succes had hij met korte verhalen, maar niet met zijn romans, totdat hij het onderwerp van een eerder geschreven verhaal, ‘The Enchanter’, weer oppakte.
Bijna ongemerkt had het verhaal over de seksuele obsessie van een man van middelbare leeftijd voor een jong meisje zich in zijn geest ontpopt en, zoals hij zelf schrijft 'de klauwen en vleugels van een roman ontwikkeld. (Lolita, p. 354). Voor deze roman moest hij als het ware ‘Amerika uitvinden’. Op zoek naar vlinders, nam hij de landschappen en de eindeloze wegen in zich op, luisterde hij bij het lesgeven naar de ‘slang’ van zijn studenten en bestudeerde hij de populaire cultuur. Het manuscript schreef hij in de avonden en op regenachtige dagen, terwijl hij in Oregon, Utah of Arizona op vlinderjacht was.
In 1954 was de roman klaar, maar geen Amerikaanse uitgever wilde er zijn vingers aan branden. De schrijver wist wel dat het onderwerp shockerend zou zijn, maar was er niet op bedacht dat uitgevers Lolita als pure pornografie zouden zien. Hoewel hij het boek als een tragedie opvatte, had hij met het schrijven over pedofilie, zonder er een moreel oordeel over te vellen, gezondigd tegen één van de grote taboes in de Amerikaanse literatuur. In 1955 vond hij toch een uitgever in Frankrijk, maar had er niet op gelet dat het fonds voornamelijk pornografische literatuur voerde. Ondanks (of dankzij) deze misrekening, en het verbod van de roman in verschillende landen, werd Lolita uiteindelijk een ‘cultboek’ dat in 1958 ook in Amerika kon worden uitgegeven. En Lolita zorgde ervoor dat Nabokov op den duur van zijn pen kon leven. In de Sovjet-Unie was het een ander verhaal. Nadat de schrijver het boek in zijn moedertaal had vertaald, werd de publicatie ervan verboden, omdat het ‘immoreel’ was en ‘corrumperend’ zou werken. Tegelijkertijd werd Nabokov voor ‘ongezonde decadent, erotomaan, verfoeilijke intellectualist en cynicus’ uitgemaakt.
Het uiteindelijke succes van het boek werd aangezwengeld door diens pornografische image, maar had meer met literaire kwaliteiten te maken. Mensen met een voorkeur voor pornografie kwamen bij het lezen namelijk bedrogen uit, want de verwachte escalatie van erotische scènes wordt er niet in waargemaakt. En degenen die door de vermeende immoraliteit werden aangetrokken, werden ook teleurgesteld; Lolita is nadrukkelijk amoreel. Noch de acties van de misdadige, maar verfijnde, Europese pedofiel Humbert Humbert, noch de handelwijzen van het vrij gewone, Amerikaanse pubermeisje Dolores/Lolita worden in de roman goed- of afgekeurd. Het boek kijkt diep in de geest van iemand die slaaf is van zijn neigingen, maar erin slaagt dit met veel culturele bravoure en rationalisering te versluieren, en het boek laat ook het ietwat vulgaire, uitdagende en manipulerende gedrag van een vroegrijp kind zien. De tragiek van hun verstikkende, onderlinge afhankelijkheid wordt in een prachtige, soms cynische, soms komische taal beschreven, doorweven met citaten uit de wereldliteratuur en vol met verwisselingen, toespelingen en vormen van mimicry. Zo worden meisjes als Lolita door Humbert bijvoorbeeld ‘nimfijnen’ genoemd, zowel verwijzend naar de ‘nimf’, een jonge versie van sommige soorten insecten, als de benaming voor een bruid of natuurgodin bij de oude Grieken.
Zijn creatief proces beschreef Nabokov als de ‘onderlinge reactie van inspiratie en combinatie', maar gaf toe dat dit een vage definitie was. Hij zocht naar de schoonheid van de taal en had veel plezier in het samenstellen van de puzzel van een verhaal, maar hij benadrukte dat hij een hekel had aan symbolen en allegorieën. Als oorzaak hiervan wees hij op zijn ‘ruzie’ met de Freudiaanse psychoanalyse en zijn afkeer van de generalisaties die critici en sociologen vaak op literatuur loslieten. Nabokov gebruikte bij het schrijven op uitvoerige wijze de symbolische, allegorische en metaforische mogelijkheden van de taal, maar het ging hem om de werking van deze procedés en niet om hun ‘vertaling’ naar enkelvoudige betekenissen en platte categorieën. Zijn verzet tegen Freud had met zijn idee te maken dat de psychoanalyse via gemakkelijke symboliek en directe oorzakelijkheid de complexe werking van de menselijke geest wilde verklaren. Bij nauwkeurige beschouwing blijkt echter dat hij meer gemeen had met Freud dan hij wilde erkennen; hun beider ideeën over pedofilie, incest en kinderlijke seksualiteit komen nogal met elkaar overeen.
Hoewel zijn aversie tegen Freud het bekendst is, stelde hij zich ook kritisch op tegenover wetenschappers als Charles Darwin en Albert Einstein. Dit heeft te maken met zijn recalcitrante houding ten opzichte van de gevestigde wetenschap, die hij als dogmatisch ervoer, maar het komt ook voort uit zijn eigen opvattingen over wetenschap en kunst. Op het terrein van de biologie was hij een autodidact. In Rusland hoorde hij bij de welgestelde jongeren, voor wie natuurstudie bij de opvoeding hoorde; de familie Nabokov bracht veel tijd door in de natuur en zijn ouders waren enthousiaste ‘vlinderaars’. De grote behoefte aan kennis die hij al in zijn jeugd had, hoorde eerder bij de attitude van een gepassioneerde estheet en verzamelaar van bijzondere specimina, dan bij de discipline van een bioloog. Nabokovs wetenschappelijke activiteiten werden dan ook niet aangedreven door bestaande theorieën of voorgeschreven methoden, maar door directe observaties in de natuur. Om dichter bij al het wonderlijke te geraken, dat hij tijdens zijn wandelingen tegenkwam, keek hij door zijn vergrootglas en microscoop en verrichte hij sectie op insecten om hun allerfijnste details en organen waar te nemen.
Ondanks zijn kritiek leek Nabokov hierin op Darwin, ook een gentleman, die de ‘natuurfilosofie’ beoefende vanuit bewondering voor en nieuwsgierigheid naar de natuur. En hier ontmoeten wetenschap en literatuur elkaar bij Nabokov, want hij was eveneens nieuwsgierig naar de ‘menselijke natuur’. Zoals hij vlinders observeerde, verzamelde en onder de microscoop ontleedde, zo observeerde en verzamelde hij voor zijn verhalen personages met een specifiek uiterlijk en karakter en verrichtte hij tijdens het schrijven ‘sectie’ op hun geest. En zoals hij vlinders op grond van hun kenmerken in soorten en families onderbracht om het ‘verhaal van de natuur’ te achterhalen, zo bracht hij bij het schrijven de verschillende karakters, zonder moreel te oordelen, bij elkaar om het verhaal van ‘de menselijk natuur’ te vertellen.
Zowel in de wetenschap als in de kunst begon Nabokov dus met observatie en analyse van ‘organismen’, maar hij bewerkte de gegevens van beide terreinen op verschillende wijzen en verkreeg ook verschillende resultaten. In de wetenschap kwam hij door het toepassen van taxonomische ordeningen tot nieuwe, theoretische kennis en in de kunst maakte hij met behulp van analogieën nieuwe literaire constellaties. Terwijl hij de insecten nevenschikkend in keurige rijen ordende, voerde hij de complexiteit van zijn verhalen extra op door het gebruik van spiegelingen, verwisselingen, toespelingen, anagrammen en andere literaire kunstgrepen. Omdat beide soorten werk zijn stempel dragen, bestaat nu een (imaginaire) vlinder met de naam ‘Colitas lolita’ en kan Lolita ook als een boek gelezen worden over een mooie, Amerikaanse vlinder die door een perverse, Europese jager als liefdesobject gevangengenomen en opgeprikt wordt.
Nabokov verrichtte zowel zijn wetenschappelijk als artistiek werk zeer precies en had oog voor de kleinste details. Hij besefte dat beide disciplines ongelijk zijn, maar voor hem hoorden ze bij elkaar; hij ‘moest’ ze beide beoefenen. Hoe hij hierover dacht, blijkt uit zijn retorische vraag: 'Bestaat er geen hoge bergkam, waar de helling van de wetenschappelijke kennis de tegenoverliggende helling van het artistieke voorstellingsvermogen ontmoet?' (Strong Opinions, p. 330). Nabokov kon beide hellingen bedwingen en ook op die smalle richel van hun ontmoeting balanceren, omdat zijn talenten hiervoor adequaat waren en hij een onafhankelijke denker was die nooit aan eenvoudige of clichématige oplossingen toegaf. Maar hij slaagde hier ook in, omdat hij als ontheemde zich lange tijd tussen landen, politieke systemen, talen en disciplines in heeft moeten bewegen. Aan een dergelijk verscheurd leven gaan sommige mensen ten onder. Maar Nabokov leerde hierdoor om wetenschappelijke en artistieke, systematische en analogische, tragische en komische aspecten van de natuurlijke en menselijke werkelijkheid te waarderen en in zijn werk op verschillende manieren vorm te geven.
Katalin Herzog
Bronnen:
-Stephen H. Blackwell and Kurt Johnson (eds.), Fine Lines, Vladimir Nabokov’s Scientific Art, Yale University Press, New Haven, London 2016.
-Herbert Gold, ‘Vladimir Nabokov, The Art of Fiction’, Interview in: The Paris Review, Issue 41, 1967.
-Vladimir Nabokov, Lolita, Penguin Books, London 1995.
-Vladimir Nabokov, Strong Opinions, Penguin Classics, London, 2011.
-Robert Roper, Nabokov in America. On the Road to Lolita, Bloomsbury Publishing New York, 2016.
CITAAT:
ON DISCOVERING A BUTTERFLY
“I found it in a legendary land all rocks and lavender and tufted grass, where it was settled on some sodden sand hard by the torrent of a mountain pass.
The features it combines mark it as new to science shape and shade – the special tinge, akin to moonlight, tempering its blue, the dingy underside, the checkered fringe.
My needles have teased out its sculptured sex; corroded tissues could no longer hide that priceless mote now dimpling the convex and limpid teardrop on a lighted slide.
Smoothly a screw is turned; out of the mist two ambered hooks symmetrically slope, or scales like battledores of amethyst cross the charmed circle of the microscope.
I found it and I named it, being versed in taxonomic Latin; thus became godfather to an insect and its first describer – and I want no other fame.
Wide open on its pin (though fast asleep) and safe from creeping relatives and rust, in the secluded stronghold where we keep type specimens it will transcend its dust.
Dark pictures, thrones, the stones that pilgrims kiss, poems that take a thousand years to die but ape the immortality of this red label on a little butterfly.”
Bron: Vladimir Nabokov, 'On Discovering a Butterfly', The New Yorker, 1.5.1943, p. 26.