woensdag 11 december 2024

HET SPEL VAN KUNSTENAARS





























* William Kentridge, Performance of Triumphs & Laments. Aan de oevers van de Tiber in Rome, 2016.



Kunstenaars vertellen vaak dat ze tijdens het maken van hun werk nog net zo spelen als toen ze kinderen waren. Toch zijn er grote verschillen. Kinderen geven zich over aan het spel, terwijl bij kunstenaars spel en werk gaan samenvallen en worden dan vergezeld door reflectie.1 a b) Het spel wordt het creatieve proces waarbinnen kunstwerken ontstaan en ook de vraag opkomt: ‘Wie ben ik als kunstenaar?’ Deze vraag is niet op het karakter gericht, maar op het ‘zelf’ dat zich binnen het kunstenaarschap manifesteert.2)

 

Hoewel de ontwikkeling van het spel bij kunstenaars individueel is, kent het historische accenten.3 a b) Dit wil ik laten zien door de tegenoverstelling van twee kunstenaars: Ossip (Snoeck), 72 jaar en William Kentridge, 69 jaar. Ze zijn generatiegenoten, maar komen van verschillende continenten en hebben andere politieke/sociale achtergronden. Hun beider werk heeft connecties met de kunst van de vroege avant-garde, hun ideeën over het kunstenaarschap wijken echter van elkaar af.4)

 

Ossip bewerkt oude foto’s, combineert ze met gebruiksvoorwerpen en brengt ze soms in beweging. Zijn werk is speels en doet aan Dada en Surrealisme denken. In interviews zegt hij nog steeds te spelen, zoals hij als kind deed. Dit ‘kinderspel’ is zo wezenlijk voor hem dat hij het begrip kunst niet kan uitstaan en ook niets te maken wil hebben met kunststromingen. Hij werkt ‘puur intuïtief’ en ‘associeert zijn beelden bij elkaar’. Ossip kan zijn werk niet ‘uitleggen’ en wil ook niet dat anderen dat doen. De oorsprong ervan is ‘een wonder’ voor hem.

 

In zijn atelier omgeeft hij zich met zijn beelden die hij als veruitwendigingen van zichzelf ziet: ‘Wat je doet, is wie je bent’. Zo wil hij het ‘mysterie van zichzelf’ ontdekken, maar vindt ‘analyseren’ moeilijk, daar het om ‘onbewuste processen’ gaat. Hiermee dwarsboomt hij zijn eigen pogingen om zijn werk en kunstenaarschap te begrijpen. Voor hem zijn beide mysterieus, ontoegankelijk en ze moeten ook zo blijven. Dit soort denken is herleidbaar tot de romantische kunstfilosofie waarvan sommige elementen nu mythes zijn geworden die tot in de 20ste eeuw (ook bij avant-garde bewegingen) golden, omdat ze kunst en kunstenaar tot bovenaardse proporties verhieven.5)

 

In het werk van William Kentridge zijn houtskooltekeningen, assemblages, objecten, performances en films met elkaar verweven. Hij is geïnteresseerd in meerdere avant-garde stromingen die zowel artistiek als maatschappelijk vernieuwend waren. Zijn werk kent een soortgelijk samengaan van kunst en de politiek, vooral die van Zuid-Afrika. 

 

Tijdens de coronapandemie gebruikte hij de lockdowns om de vraag ‘Wie ben ik als kunstenaar?’ te beantwoorden in de videofilm: Self-portrait as a coffee-pot (2020-2024).6) Hierin stelt hij zijn atelier gelijk aan 'het binnenste van zijn hoofd'. In die gecombineerde ruimte voltrekt zich het spel van maken en reflecteren. Tegelijkertijd wordt het ‘zelf’ gevormd dat identiek is aan de zoektocht ernaar binnen het creatief proces.

 

In negen episodes laat Kentridge zien dat in de geest van de kunstenaar zich vele, vaak aan elkaar tegengestelde, ideeën uit verschillende bronnen bevinden. Bovendien zijn er talloze mogelijkheden om deze te associëren. Keuzes en verwerkingen vinden plaats tijdens een gesprek tussen een creatief en een rationeel deel van het ‘zelf’, die door Kentridge beide letterlijk gespeeld worden.7) Maker en criticus spreken elkaar vaak tegen, maar in de laatste episode beweren ze eensgezind: ‘Wij zijn aan het werk’. Op deze wijze benadrukt Kentridge dat men ook tijdens moeilijke omstandigheden, zoals het huidige wereldgebeuren, kunst moet blijven maken om het leven zin te geven.

 

In tegenstelling tot de geslotenheid van het spel van Ossip is het spel van Kentridge open. Dit komt hedendaags over en past bij de postmoderne kritiek op Romantische mythes.8) Kentridge geeft echter geen directe kritiek. Hij opent het creatief proces om beschouwers zicht te bieden op het maken van kunst en de gelijktijdige vorming van het kunstenaarschap. Dit spel is vol van onzekerheden en ambiguïteiten en juist daardoor zijn kunst en kunstenaarschap hier geen mysteries.9)

 

Romantische mythes over kunst en kunstenaarschap stuiten tegenwoordig op kritiek in een deel van de kunstwereld. Toch zou ik kunstenaars en bemiddelaars, die er nog steeds van uitgaan, niet de kost willen geven. Gedurende zijn 200-jarig bestaan hebben deze ideeën zich stevig in de westerse cultuur verankerd. Maar in mythes kan men spontaan geloven, terwijl het volgen van creatieve processen geduld vereist; beschouwers moeten meerduidigheid en onzekerheid kunnen doorleven en uithouden.10 a b) Ik hoop dan ook dat kunstenaars ons dit zullen leren, opdat we eindelijk een reëel beeld van kunst en kunstenaarschap verkrijgen.

 

KATALIN HERZOG


Deze column is gepubliceerd in de KunstKrant, januari/februari 2025, p. 13.


* William Kentrigde, Performance of Triumphs & Laments.jpg. This file is licensed under the Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 International license, Philip Miller 2016.

__________________________________________________________________________


NOTEN (na publicatie toegevoegd)

 

1 a. Zowel het spel van kinderen als van kunstenaars is niet vrij van cognitieve elementen, zoals: denken, oordelen, fantaseren, problemen oplossen en putten uit het geheugen. Deze elementen doorlopen bij kinderen (tot en met de puberteit) een snelle ontwikkeling, maar blijven ook daarna nog veranderen. Tijdens het spelen duiken ze onder in het spel en kunnen een toestand veroorzaken die flow wordt genoemd. Ze worden dan min of meer onbewust gebruikt (van voor-bewust tot geheel onbewust), maar blijven aanwezig en sturen het spel. Vaak meent men tijdens het spelen/maken 'geheel intuïtief' te handelen waarbij er geen sprake zou zijn van cognitieve activiteiten. In de psychologie wordt intuïtie echter meestal gedefinieerd als een automatische verwerking van eerder opgedane en in het onbewuste opgeslagen ervaringen en kennis. 


Intuïtie wordt vaak gemystificeerd als het 'schouwen van hogere of diepere waarheden' of de 'kern van het eigen ik' die onfeilbaar het goede en ware zou inhouden. Gezien vanuit de psychologie is intuïtie echter een functie van de menselijke geest die snel toegang geeft tot inhouden van het onbewuste, zoals gezonken, vergeten of verdrongen ervaringen en kennis. Zie ook het artikel: 'Creativiteit in theorie en praktijk': https://kunstzaken.blogspot.com/2009/11/katalin.html


Zo'n enorm, onbewust reservoir is 'handig', zowel in het dagelijks leven als in de kunsten. In het dagelijks leven helpt het onbewuste om in gevaarlijke situaties snel problemen op te lossen, dus om snel beslissingen te nemen, en ook om onbewust geworden handelingen automatisch uit te voeren, zoals traplopen, autorijden of een sport beoefenen. Bij het maken van kunst biedt de intuïtie ook toegang tot inhouden van het onbewuste die al bewerkt en met elkaar verbonden zijn. Sommige richtingen in de kunst, zoals het surrealisme, ontwikkelden methoden, zoals het automatisch schrijven om inhouden van het onbewuste expliciet op te roepen. Zoiets lukt soms, maar waartoe mensen helemaal geen toegang hebben, is de 'werking' van het onbewuste. Dit kan alleen achterhaald worden door wetenschappelijk onderzoek (met gecontroleerde experimenten). De waardering van intuïtie als mysterieus is verbonden met het idee dat de intuïtie altijd het goede en ware voortbrengt, vanwege zijn 'diepe oorsprong'. Dit is wel een problematische opvatting, aangezien alles wat uit het onbewuste opborrelt zowel goed als slecht, waar of onwaar kan zijn. Morele gewoontes hebben hun plaats in het onbewuste, maar reflectie op die gewoontes (waartoe mensen meestal onder druk toegang krijgen) behoort tot de functies van het bewustzijn.  

 

1 b. Kinderen en kunstenaars gebruiken beide hun intuïtie tijdens het spel, maar ze verschillen in datgene wat ze na het spel (of tussen de fases van het spel in) doen. Kunstenaars reflecteren dan over hun handelingen, ervaringen en resultaten, terwijl kinderen (voor de puberteit) dat niet kunnen. Reflectie (in het kader van kunst) is een mengsel van bewustwording van onbewuste inhouden van het geheugen, zoals de eigen doelen/criteria en van bewuste kritiek op de resultaten van het creatief proces. Gedurende de reflectie kunnen vragen opkomen als: Wat heb ik eigenlijk gedaan?, Wat waren mijn doelen/criteria? Heb ik daaraan voldaan?, Wat kan/moet ik nog veranderen/verbeteren?, Kan ik dit werk accepteren als onderdeel van mijn oeuvre? Als de reflectie intreedt, heeft de flow plaats gemaakt voor waarderen en bekritiseren op een bewust niveau. Beeldend kunstenaars oefenen dan vaak druk op zichzelf uit door letterlijk afstand van hun werk te nemen. Om het  'bekende' als 'vreemd' te kunnen zien, veranderen zij soms de belichting en/of de stand van een werk (van opzij, op zijn kop, enz.)


Reflectie vraagt veel geestelijke energie en de uitkomsten ervan kunnen teleurstellend zijn als blijkt dat ideeën, doelen/criteria niet gerealiseerd zijn. Daarom zeggen sommige kunstenaars niet te willen 'denken' en ook geen kennis te willen gebruiken van de (in een tijd geldende) kunstgeschiedenis die bij reflectie een belangrijk klankbord voor het eigen werk kan vormen. Dit komt neer op een hoge waardering van het intuïtieve, opgevat als emotioneel en onbewust, tegenover een geringe waardering van het reflectieve, opgevat als rationeel en bewust; een erfenis van de 18de en 19de eeuwse Romantiek. In de praktijk van het maken van kunst worden echter vele functies van de menselijke geest gebruikt. Kunstenaars die met sommige van deze functies ook bewust kunnen omgaan, profiteren daarvan. Zie het artikel: 'Helder verstand en duister gevoel', https://kunstzaken.blogspot.com/2014/12/helder-verstand-duister-gevoel.html


2.  De grote vraag: 'Wie ben ik als kunstenaar?' kan gebaseerd zijn op technische, esthetische, psychologische, morele, poitieke/sociale doelen en criteria die bij kunstenaars in verschillende samenstelling en mate van belangrijkheid aanwezig zijn. Dergelijke doelen en criteria worden meestal niet van tevoren opgesteld, maar tijdens het werken gevormd en in verband gebracht met eerder opgedane ervaringen en kennis die ook historische elementen bevatten. De 'grote vraag' kan als volgt geparafraseerd worden: 'wie ben ik als kunstenaar als ik dit soort werk maak, op deze manier, met deze materialen, uitgaande van deze doelen en volgens deze criteria?' Kunstenaars gaan verschillend met deze complexe vraag om; sommigen formuleren hem nogal expliciet, bij anderen kunnen sommige onderdelen van de vraag belangrijker zijn, terwijl andere meer op de achtergrond blijven.


3 a. Kunstenaars kunnen met anderen samen spelen/werken, maar dat begint meestal in een fase waarin het eigen kunstenaarschap al een ontwikkeling heeft doorlopen. 

Met historische accenten worden hier geërfde ideeën uit de filosofie en de cultuurkritiek bedoeld die vaak als vanzelfsprekend worden opgevat. Dit geldt echter niet voor alle kunstenaars. Sommigen kennen de historische bronnen en gebruiken die ook bij het reflecteren en schrijven over hun werk.


3 b. Belangrijke historische bronnen over het spel en spelen zijn: Über die ästhetische Erziehung des Menschen in einer Reihe von Briefen (1793-1795) van Friedrich Schiller (1759-1805) en Homo Ludens (1938) van Johan Huizinga (1872-1945). Beide schrijvers leggen de nadruk op het belang van spel en spelen voor het mens-zijn. 

-Voor Schiller betekent dit het realiseren van de menselijke vrijheid. Mensen zijn echter onderworpen aan zowel de natuur (maken er onderdeel van uit) als aan de cultuur (houden zich aan culturele ordes die ze zelf hebben ontworpen). Schiller gebruikt hier een onderscheid die hij aan Kant ontleende en heeft het over 'stof' en 'vorm' waarvoor mensen 'driften' (neigingen) hebben: 'stofdrift' en 'vormdrift'. Mensen kunnen naar een van beide neigen, maar blijven dan onvrij. Om volledig mens te worden, moeten ze hun derde drift, de 'speeldrift' inzetten die tussen stof en vorm kan bemiddelen. Hoe dat in zijn werk gaat, is volgens Schiller, goed te zien in de kunst waarin schoonheid tot stand komt door via het spel harmonie te realiseren tussen stof en vorm. (Schoonheid en harmonie als kenmerken van kunst zijn klassieke elementen binnen Schillers romantisch denken.)

-Huizinga gaat enigszins door op de ideeën van Schiller, maar brengt spel en spelen nadrukkelijker in verband met cultuur. Spelen is volgens Huizinga instinctief, vrij, aangenaam, anders dan het dagelijks leven, schept orde (maakt regels) en kent risico's. Voor degenen die spelen wordt het spel serieus; zij gaan volledig in het spel op. Spelen is echter niet alleen weggelegd voor mensen. Ook dieren spelen, maar slechts binnen het menselijke spel kan cultuur tot stand komen. (Het idee dat ook dieren cultuur kunnen maken, was begin 20ste eeuw nog niet gangbaar). Volgens Huizinga  zijn alle culturele vormen binnen het spel ontstaan. In bijvoorbeeld kunst, techniek, wetenschap, recht, filosofie en oorlogvoering zijn tot op heden karakteristieken van het spel te vinden.


4.   De kunstenaars die in deze column figureren, hebben niets met elkaar te maken. Zij zijn door mij tegenover elkaar gezet, vanwege hun contrasterende ideeën over kunst en kunstenaarschap. Zij komen van verschillende continenten en hun persoonlijke, sociale en politieke achtergronden zijn zeer verschillend:

-Ossip is de zoon van de vooral in Nederland bekende beeldhouwer Jan Snoeck (1927-2018). Hij is opgegroeid in het naoorlogse Nederland, waar vrede en een toenemende welvaart heersten. Door de kunstpraktijk van zijn vader was hij van jongs af aan vertrouwd met het maken van kunst en met de organisatie van een kunstenaarsleven. Hoewel zijn aanleg al vroeg bleek, heeft Ossip geen formele kunstopleiding gehad. Hij is er trots op dat hij autodidact is, maar het is niet duidelijk of dit voortkomt uit het 20ste -eeuwse idee van het 'ware kunstenaarschap' of uit het zich afzetten tegen zijn vader. Hij zegt zijn vader nooit als een concurrent gezien te hebben. De film Van vader op zoon (een documentaire van Ando Lucia, 2019) toont wel spanningen tussen hen. 

* Ossip beoefent een bepaald soort kunst die wel een interne variatie kent.

-Kentridge is de zoon van twee anti-apartheids advocaten. Hij is in een politiek bewust milieu opgegroeid, ten tijde van de apartheid in Zuid Afrika. Naast beeldende kunst heeft hij ook andere studies doorlopen, zoals politicologie en African Studies. Kentridge wilde aanvankelijk acteur worden en heeft in Parijs een opleiding in mime gevolgd. De politieke/sociale geschiedenis van Zuid-Afrika is steeds in zijn werk aanwezig, verbonden met de westerse cultuur- en kunstgeschiedenis. Hij is zeer geïnteresseerd in de hedendaagse ontwikkelingen van politiek, cultuur en kunst. 

* Kentridge is internationaal georiënteerd, beoefent verschillende kunstsoorten in verband met elkaar, werkt met kunstenaars uit andere disciplines samen en toont zijn werk in vele landen (o.a. in Nederland).


5.  Ossip bevindt zich op de grens van afwijzen van en verlangen naar kennis. Kennis van de kunstgeschiedenis wijst hij af, maar hij wil zijn werk wel gebruiken om meer over zichzelf te weten te komen. Daartoe is hij echter niet in staat en dat kan twee oorzaken hebben. Of hij zoekt niet naar wie hij als kunstenaar is, maar wil eigenlijk inzicht krijgen in zijn karakter, hoewel beide van elkaar verschillen. Of hij heeft de romantische mythes over het kunstenaarschap zodanig geïnternaliseerd dat hij ze niet kan of 'mag' doorbreken. Hij zegt te lijden onder het 'beroep' van de kunstenaar, wat op de laatste oorzaak kan wijzen waarin het lijden als een noodzakelijke voorwaarde voor goede kunst geldt.


6.  De titel van de film Self-portrait as a coffee-pot laat zien dat in het atelier van Kentridge alles deel uitmaakt van het zelfportret. Zo ook de koffiepot die in zijn oeuvre als een kunstobject (twee- en driedimensionaal) met een menselijke uitdrukking verschijnt. Dit wijst mede op een pluriforme opvatting van het kunstenaarschap. Kentridge toont in zijn film twee kunstenaarspersoonlijkheden: de maker en de criticus, maar zou waarschijnlijk ook andere rollen verwelkomen die deel uitmaken van een 'meervoudige persoonlijkheid'. In het dagelijks leven wordt dit als een ziekte gezien, hoewel we nu weten dat de eenheid van de persoonlijkheid slechts een sociaal gewenste vorm is. In de kunst wordt een dergelijke meervoudigheid eerder geaccepteerd. Zie ook de column: 'Ze kunnen het maken niet laten': 

https://kunstzaken.blogspot.com/2024/03/ze-kunnen-het-werken-niet-laten.html

 

7.  Kentridge 'speelt' niet alleen tijdens het maken van beeldende kunst, maar acteert ook, zoals in de hier besproken film en hij regisseert films en performances.  


8.  De postmoderne kritiek richt zich vooral op de kunstenaar als genie, iemand die zijn talent van God of de natuur heeft ontvangen en door zijn hoge positie (naast God) de enige is die 'ware kunst' kan voortbrengen. Zie ook de column: 'Genie en Robot', https://kunstzaken.blogspot.com/2017/12/genie-en-robot.html


9.  Traditionele verklaringen van kunst en kunstenaarschap lijken vaak op mythes waarin kunst en kunstenaarschap als ontoegankelijke mysteries worden opgevat. Daarentegen maakt de hedendaagse opvatting van het spel van kunstenaars, vol onzekerheden, kunst en kunstenaarschap meer aards, menselijk en toegankelijk. Hierdoor kunnen kunstenaars zich bewust worden van de processen die ze doorlopen en van opvattingen die zij hebben, zodat zij die, indien nodig, kunnen veranderen. Ook voor onderzoekers worden kunst en kunstenaarschap toegankelijker, terwijl mysteries in principe ontoegankelijk zijn. Tot religieuze mysteries en de hiernaar gemodelleerde, besloten genootschappen, hebben slechts een klein aantal ingewijden toegang. 

Kunst en kunstenaarschap opvatten als aards en menselijk betekent geenszins dat ze plat of  'gewoon' zouden zijn. Ze zijn bijzonder en zelfs uitzonderlijk (niet alles is kunst en niet iedereen is een kunstenaar), binnen het menselijk bestaan.  


10 a. De gelovige is volgens de kerkvader Tertullianus (3de eeuw) iemand die gelooft, ondanks dat de inhouden van dat geloof hem als absurd (onbegrijpelijk, ongerijmd of onzinnig) overkomen. Zie de uitspraak: Credo quia absurdum. God of de goden en geesten zijn onbegrijpelijk en moeilijk of helemaal niet toegankelijk voor mensen. Die voeren allerlei rituelen uit om dichterbij te komen, maar blijven afhankelijk van de grillen van de 'hogere wezens'. Een meer aardse en menselijke visie op kunst en kunstenaarschap zorgt voor toegang tot het maken, doorleven en begrijpen van kunst, zodat beschouwers en onderzoekers kunst en kunstenaarschap kunnen benaderen via het proces van de interpretatie. Kunst wordt dan niet meer ervaren als voortkomend uit een aan God gelieerde genialiteit, maar als een specifieke en waardevolle uiting van de algemene creativiteit. En zoiets is wonderlijker dan welke mysterie ook. Zie het artikel: 'Hoe kan hedendaagse kunst geïnterpreteerd worden':

https://kunstzaken.blogspot.com/2013/02/hoe-kan-hedendaagse-kunst geïnterpreteerd worden.html


10 b. Kunstwerken kunnen ook absurd overkomen. Het absurde is een uitdrukkingswijze die de ambiguïteit toont. Zo zorgt het voor meerduidigheid, die in tegenstelling tot het eenduidige, onzekerheid teweegbrengt. Kunst heeft al van zichzelf een ambigue grondtoon, vanwege haar fictieve karakter. In sommige uitdrukkingswijzen of vormen van expressie, die kunstenaars ter beschikking staan en die de algemene expressie van kunstwerken tonen, wordt dit karakter extra benadrukt. Andere uitdrukkingswijzen die meer eenduidig zijn, zoals het komische, het tragische, het geïdealiseerde, het realistische, het overvloedige, het sobere, het plechtige het banale, enz. kunnen door ambiguïteit ‘gekleurd’ worden. Het realistische kan dan bijvoorbeeld zo ver doorgevoerd worden dat het irreëel overkomt (zie het magisch realisme). Ook is het mogelijk om sommige vormen van expressie, zoals het tragische en het komische te combineren, waardoor het tragikomische ontstaat dat de meerduidigheid beklemtoont. Het absurde is in inzichtzelf als ambigue, omdat het de spanning tussen het zinnige en het onzinnige oproept, net als het sublieme dat zowel het plezierige als het pijnlijke uitdrukt. In de westerse wereld diende kunst lange tijd de macht van kerk en adel die baat had bij de eenduidigheid. De ambiguïteit werd dan ook onderdrukt en kon alleen in spotprenten of allegorieën blijken. Vanaf de 18de eeuw, toen kunst onafhankelijker werd van de macht, nam de meerduidigheid toe, hoewel kunst aan de kapitalistische markt was uitgeleverd. Het werd dan ook belangrijk dat kopers de ambiguïteit leerden uithouden, die in de moderne kunst veelvuldig aanwezig was,. Moderne kunst ging haar kopers als het ware opvoeden om meerduidigheid toe te laten, uit te houden en zelfs te appreciëren, terwijl in dictatoriaal geregeerde landen deze onderdrukt bleef. 

Nu in de westerse wereld de invloed van de macht op cultuur en kunst aan het toenemen is, zal de onderdrukking van ambiguïteit weer terugkeren. Het gaat het om de onderdrukking van de ambiguïteit van andere, rivaliserende ideologieën, opdat de dictatoriale ideologie als de enige juiste gaat gelden. De dictator zelf kan in zijn gedrag echter wel meerduidigheid toepassen met het doel om onvoorspelbaar te zijn en zo angst en onzekerheid te zaaien.



Geen opmerkingen: