woensdag 11 december 2024

HET SPEL VAN KUNSTENAARS





























* William Kentridge, Performance of Triumphs & Laments. Aan de oevers van de Tiber in Rome, 2016.



Kunstenaars vertellen vaak dat ze tijdens het maken van hun werk nog net zo spelen als toen ze kinderen waren. Toch zijn er grote verschillen. Kinderen geven zich over aan het spel, terwijl bij kunstenaars spel en werk gaan samenvallen en worden dan vergezeld door reflectie.1 a, b) Het spel wordt het creatieve proces waarbinnen kunstwerken ontstaan en ook de vraag opkomt: ‘Wie ben ik als kunstenaar?’ Deze vraag is niet op het karakter gericht, maar op het ‘zelf’ dat zich binnen het kunstenaarschap manifesteert.2)

 

Hoewel de ontwikkeling van het spel bij kunstenaars individueel is, kent het historische accenten.3) Dit wil ik laten zien door de tegenoverstelling van twee kunstenaars: Ossip (Snoeck), 72 jaar en William Kentridge, 69 jaar. Ze zijn generatiegenoten, maar komen van verschillende continenten en hebben andere politieke/sociale achtergronden. Hun beider werk heeft connecties met de kunst van de vroege avant-garde, hun ideeën over het kunstenaarschap wijken echter van elkaar af.4)

 

Ossip bewerkt oude foto’s, combineert ze met gebruiksvoorwerpen en brengt ze soms in beweging. Zijn werk is speels en doet aan Dada en Surrealisme denken. In interviews zegt hij nog steeds te spelen, zoals hij dat als kind deed. Dit ‘kinderspel’ is zo wezenlijk voor hem dat hij het begrip kunst niet kan uitstaan en ook niets te maken wil hebben met kunststromingen. Hij werkt ‘puur intuïtief’ en ‘associeert zijn beelden bij elkaar’. Ossip kan zijn werk niet ‘uitleggen’ en wil ook niet dat anderen dat doen. De oorsprong ervan is ‘een wonder’ voor hem.

 

In zijn atelier omgeeft hij zich met zijn beelden die hij als veruitwendigingen van zichzelf ziet: ‘Wat je doet, is wie je bent’. Zo wil hij het ‘mysterie van zichzelf’ ontdekken, maar vindt ‘analyseren’ moeilijk, daar het om ‘onbewuste processen’ gaat. Hiermee dwarsboomt hij zijn eigen pogingen om zijn werk en kunstenaarschap te begrijpen. Voor hem zijn beide mysterieus, ontoegankelijk en moeten ook zo blijven. Dit soort denken is herleidbaar tot de romantische kunstfilosofie waarvan sommige elementen mythes zijn geworden die tot in de 20ste eeuw (ook bij avant-garde bewegingen) golden, omdat ze de kunst en de kunstenaar tot bovenaardse proporties verhieven.5)

 

In het werk van William Kentridge zijn houtskooltekeningen, assemblages, objecten, performances en films met elkaar verweven. Hij is geïnteresseerd in meerdere avant-garde stromingen die zowel artistiek als maatschappelijk vernieuwend waren. Zijn werk kent  een soortgelijk samengaan van kunst en de politiek, vooral die van Zuid-Afrika. 

 

Tijdens de coronapandemie gebruikte hij de lockdowns om de vraag ‘Wie ben ik als kunstenaar?’ te beantwoorden in de videofilm: Self-portrait as a coffee-pot (2020-2024).6) Hierin stelt hij zijn atelier gelijk aan het binnenste van zijn hoofd. In die gecombineerde ruimte voltrekt zich het spel van maken en reflecteren. Tegelijkertijd wordt het ‘zelf’ gevormd dat identiek is aan de zoektocht ernaar binnen het creatief proces.

 

In negen episodes laat Kentridge zien dat in de geest van de kunstenaar zich vele, vaak aan elkaar tegengestelde, ideeën uit verschillende bronnen bevinden. Bovendien zijn er talloze mogelijkheden om deze te associëren. Keuzes en verwerkingen vinden plaats tijdens een gesprek tussen een creatief en een rationeel deel van het ‘zelf’, die door Kentridge beide letterlijk gespeeld worden.7) Maker en criticus spreken elkaar vaak tegen, maar in de laatste episode beweren ze eensgezind: ‘Wij zijn aan het werk’. Op deze wijze benadrukt Kentridge dat men ook tijdens moeilijke omstandigheden, zoals die van het huidige wereldgebeuren, kunst moet blijven maken om het leven zin te geven.

 

In tegenstelling tot de geslotenheid van het spel van Ossip is het spel van Kentridge open. Dit komt hedendaags over en past bij de postmoderne kritiek op Romantische mythes.8) Kentridge geeft echter geen directe kritiek. Hij opent het creatief proces om beschouwers zicht te bieden op het maken van kunst en de gelijktijdige vorming van het kunstenaarschap. Dit spel is vol van onzekerheden en ambiguïteiten en juist daardoor zijn kunst en kunstenaarschap hier geen mysteries.9)

 

Romantische mythes stuiten tegenwoordig op kritiek in een deel van de kunstwereld. Toch zou ik kunstenaars en bemiddelaars, die er nog steeds van uitgaan, niet de kost willen geven. Gedurende zijn 200-jarig bestaan hebben deze ideeën zich stevig in de westerse cultuur verankerd. Maar in mythes kan men spontaan geloven, terwijl het volgen van creatieve processen geduld vereist, waarbij beschouwers onzekerheid en meerduidigheid moeten doorleven en uithouden.10) Ik hoop dan ook dat kunstenaars ons dit zullen leren, opdat we eindelijk een reëel beeld van kunst en kunstenaarschap verkrijgen.

 

Katalin Herzog


* William Kentrigde, Performance of Triumphs & Laments.jpg. This file is licensed under the Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 International license, Philip Miller 2016. 


--------------------------------------------------------------------------------- 

 

NOTEN:

 

1.a. Zowel het spel van kinderen als van kunstenaars is niet vrij van cognitieve elementen, zoals: denken, oordelen, fantaseren, problemen oplossen en gebruik van het geheugen. Deze elementen kennen bij kinderen tot en met de pubertijd een snelle ontwikkeling en blijven daarna nog veranderen. Tijdens het spelen duiken ze onder in het spel en kunnen een toestand veroorzaken die flow wordt genoemd. Ze worden dan min of meer onbewust gebruikt (van voor-bewust tot geheel onbewust) maar zijn wel aanwezig en sturen ook het spel. Vaak meent men tijdens het spelen/maken 'geheel intuïtief' te handelen waarbij er geen sprake zou zijn van cognitieve activiteiten. In de psychologie wordt intuïtie echter meestal gedefinieerd als een automatische verwerking van eerder geleerde en in het onbewuste deel van het geheugen opgeslagen ervaringen en kennis. 


Intuïtie wordt vaak gemystificeerd als het 'schouwen van hogere of diepere waarheden' of de 'kern van het eigen ik' die onfeilbaar het goede en ware zou inhouden. Gezien vanuit de psychologie is intuïtie echter een functie van de menselijke geest die snel toegang geeft tot inhouden van het onbewuste (gezonken, vergeten of verdrongen ervaringen en kennis). Zie ook het artikel: 'Creativiteit in theorie en praktijk': https://kunstzaken.blogspot.com/2009/11/katalin.html


Zo'n enorm, onbewust reservoir is 'handig', zowel in het dagelijks leven als in de kunsten. Bij de eerste helpt het onbewuste ons om in gevaarlijke situaties snel te handelen, om problemen snel te op te lossen en sommige, onbewust geworden handelingen, zoals traplopen, autorijden of een sport beoefenen, automatisch uit te voeren. Bij de kunsten krijgen we door de intuïtie toegang tot inhouden van het onbewuste die al bewerkt en met elkaar verbonden zijn. Wat ons echter niet duidelijk wordt, is hoe het onbewuste precies werkt; dit kan alleen door wetenschappelijk onderzoek achterhaald wordenDe hoge, mysterieuze waardering van intuïtie in de kunsten (soms gelijkgesteld met emoties) komt voort uit de werking van het onbewuste. Omdat we daar geen toegang toe hebben, gaan we er mythische verklaringen voor zoeken. Daarbij hoort ook het idee dat de persoonlijke intuïtie onfeilbaar zou zijn, altijd het goede en ware zou voortbrengen (vanwege zijn diepe oorsprong). Dit is echter een problematische opvatting, aangezien alles wat uit het onbewuste opborrelt zowel goed als slecht, waar of onwaar kan zijn. Dergelijke morele waarderingen behoren immers tot de functies van het bewustzijn.  

 

1 b. Kinderen en kunstenaars gebruiken beide hun intuïtie tijdens het spel, maar ze verschillen in datgene wat ze na het spel (of tussen de fases van het spel) doen: kunstenaars reflecteren over hun handelingen, ervaringen en resultaten, terwijl kinderen (voor de puberteit) dat niet kunnen. Reflectie (in het kader van kunst) is een mengsel van bewustwording van onbewuste inhouden van het geheugen, van de eigen doelen en criteria en kritiek op de resultaten van het creatief proces. Gedurende de reflectie kunnen vragen opkomen als: Wat heb ik eigenlijk gedaan?, Wat waren mijn doelen en criteria? Heb ik daaraan voldaan?, Wat kan/moet ik nog veranderen/verbeteren?, Kan ik dit werk accepteren als onderdeel van mijn oeuvre? Als de reflectie intreedt, heeft de flow plaats gemaakt voor het denken, waarderen en bekritiseren op een min of meer bewust niveau waarbij de eigen criteria belangrijk zijn. Beeldend kunstenaars nemen dan letterlijk afstand van hun werk en zorgen soms ook voor veranderingen van bijvoorbeeld de belichting en/of de stand van het werk (van opzij, op zijn kop, enz.). 

Reflectie vraagt veel geestelijk energie en de uitkomsten ervan kunnen teleurstellend zijn als blijkt dat ideeën, criteria en doelen niet gerealiseerd zijn. Daarom zeggen sommige kunstenaars niet te willen 'denken' en ook geen kennis te willen gebruiken van de (in een tijd geldende) kunstgeschiedenis die bij reflectie een belangrijk klankbord voor het eigen werk kan zijn. Dit komt neer op een hoge waardering van het intuïtieve emotionele en onbewuste, tegenover een geringe waardering van het reflectieve/redelijke en bewuste, wat  een erfenis is van de 18de en 19de eeuwse Romantiek. In de praktijk van het maken worden echter vele functies van de menselijke geest gebruikt. Kunstenaars die hiermee niet alleen onbewust, maar ook bewust kunnen omgaan, profiteren daarvan. Zie het artikel: 'Helder verstand en duister gevoel', https://kunstzaken.blogspot.com/2014/12/helder-verstand-duister-gevoel.html


2.  De grote vraag: 'Wie ben ik als kunstenaar?' kan gebaseerd zijn op technische, esthetische, psychologische, morele, poitieke/sociale criteria die bij elke kunstenaar in verschillende samenstelling en mate van belangrijkheid aanwezig zijn. Dergelijke criteria worden meestal niet van tevoren opgesteld, maar tijdens het werken gevormd en in verband gebracht met eerder opgedane ervaringen/kennis die ook historische elementen bevatten. Deze 'grote vraag' kan als volgt geparafraseerd worden: 'wie ben ik als kunstenaar als ik dit soort werk, zo en zo, met deze materialen, met dit doel en volgens deze criteria maak?' Kunstenaars gaan verschillend met zo'n vraag om; sommigen formuleren hem nogal expliciet, bij anderen sluimert de vraag op de achtergrond bij het reflecteren over het werk.


3.  Kunstenaars kunnen met anderen samen spelen/werken, maar dat begint pas in een fase waarin het eigen kunstenaarschap al een ontwikkeling heeft doorlopen. Met historische accenten worden hier geërfde ideeën bedoeld die meestal als vanzelfsprekend worden opgevat.


4.   De kunstenaars die in deze column figureren, hebben niets met elkaar te maken. Ze zijn door mij tegenover elkaar gezet, vanwege hun contrasterende ideeën over het kunstenaarschap. Ze komen van verschillende continenten en hun persoonlijke, sociale/politieke achtergronden zijn ook zeer verschillend:

-Ossip is de zoon van de in Nederland bekende beeldhouwer Jan Snoeck (1927-1018). Hij is opgegroeid in het naoorlogse Nederland, waar vrede en een toenemende welvaart heersten. Door de kunstpraktijk van zijn vader was hij van jongs af aan vertrouwd met het maken van kunst en met een bepaalde organisatie van het kunstenaarsleven. Hoewel zijn aanleg al vroeg bleek, heeft Ossip geen formele kunstopleiding gehad. Hij is er trots op dat hij autodidact is, maar het is niet duidelijk of dit voortkomt uit het 20ste -eeuwse idee van 'ware kunstenaarschap' of uit het zich afzetten tegen zijn vader. Hij zegt zijn vader nooit als een concurrent ervaren te hebben. De film 'Van vader op zoon' (een documentaire van Ando Lucia, 2019) toont echter hun moeizame en dwingende communicatie. Ossips werk is gericht  op een soort kunst: collage/assemblage van oude afbeeldingen. Hij is in Nederland bekend, als een eigenzinnig kunstenaar.

-Kentridge is de zoon van twee anti-apartheids advocaten. Hij is in een politiek bewust milieu opgegroeid, ten tijde van de apartheid in Zuid Afrika. Naast beeldende kunst heeft hij ook andere studies doorlopen, zoals politicologie en Afrikaanse studies. Kentridge wilde aanvankelijk acteur worden en heeft in Parijs een opleiding in mime gevolgd. De politieke/sociale geschiedenis van Zuid-Afrika is steeds in zijn werk aanwezig, verbonden met de westerse cultuur- en kunstgeschiedenis. Hij is ook zeer geïnteresseerd in de hedendaagse ontwikkelingen van politiek, cultuur en kunst. Kentridge is internationaal georiënteerd, beoefent verschillende kunstsoorten in verband met elkaar, werkt met kunstenaars uit andere disciplines samen en toont zijn werk in vele landen (o.a. in Nederland).


5.  Ossip bevindt zich op de grens van afwijzen van en verlangen naar kennis. Kennis van de kunstgeschiedenis wijst hij af, maar wil zijn werk wel gebruiken om meer over zichzelf te weten te komen. Daartoe is hij echter niet in staat en dat kan twee oorzaken hebben. Of hij  zoekt niet naar wie hij als kunstenaar is, maar wat zijn karakter is, hoewel die van elkaar verschillen. Of hij heeft de romantische mythes over het kunstenaarschap zodanig geïnternaliseerd dat hij ze niet kan of 'mag' doorbreken. Hoe dan ook, hij zegt te lijden onder het 'beroep' van de kunstenaar, wat op de laatste oorzaak kan wijzen waarin het lijden als een noodzakelijke voorwaarde voor goede kunst geldt.


6.  De titel van de film Self-portrait as a coffee-pot laat zien dat in het atelier van Kentridge alles deel uitmaakt van een zelfportret. Zo ook de koffiepot die in zijn oeuvre als een kunstobject met een menselijke uitdrukking verschijnt. Dit wijst op een pluriforme opvatting van het kunstenaarschap. Kentridge toont in zijn film twee kunstenaarspersoonlijkheden: de maker en de criticus, maar zou waarschijnlijk ook andere rollen verwelkomen die deel uitmaken van een meervoudige persoonlijkheid. In het dagelijks leven wordt dit als een pathologie gezien, hoewel we nu weten dat de eenheid van de persoonlijkheid slechts een sociaal gewenste vorm is. In de kunst wordt de meervoudigheid eerder dan in het dagelijks leven geaccepteerd. Zie ook de column: 'Ze kunnen het maken niet laten': 

https://kunstzaken.blogspot.com/2024/03/ze-kunnen-het-werken-niet-laten.html

 

7.  Kentridge 'speelt' niet alleen tijdens het maken van beeldende kunst, maar acteert ook, zoals in de hier besproken film en regisseert films en performances.  


8.  De postmoderne kritiek richt zich vooral op de kunstenaar als genie, iemand die zijn talent van God of de natuur heeft ontvangen en door zijn hoge positie (naast God) de enige is die 'ware kunst' kan voortbrengen. Zie ook de column: 'Genie en Robot', https://kunstzaken.blogspot.com/2017/12/genie-en-robot.html


9.  De hedendaagse opvatting van het spel van kunstenaars, vol onzekerheden en ambiguïteiten, maakt kunst en kunstenaarschap meer aards en menselijk. Hierdoor kunnen kunstenaars zich bewust worden van de processen die ze doorlopen en van opvattingen die zij hebben. Ook voor onderzoekers zijn kunst en kunstenaarschap zo toegankelijker, terwijl mysteries in principe ontoegankelijk zijn. Tot religieuze mysteries en tot de regels van de hiernaar gemodelleerde, besloten genootschappen heeft slechts een klein aantal ingewijden toegang. 


10. De gelovige is volgens de kerkvader Tertullianus (3de eeuw) iemand die gelooft, ondanks dat de inhouden van dat geloof hem als absurd overkomen, (Credo quia absurdum). God of goden en geesten zijn onbegrijpelijk en slecht toegankelijk voor mensen. Ze voeren allerlei rituelen uit om dichterbij te komen, maar blijven afhankelijk van de grillen van de 'hogere wezens'. Een meer aardse en menselijke visie op kunst en kunstenaarschap zorgt voor toegankelijkheid waarbij de onzekerheden en ambiguïteiten die kunst toont, als het ware doorleefd kunnen worden, zodat beschouwers en onderzoekers kunst kunnen benaderen door het proces van de interpretatie. Dit leidt niet tot transparantie, maar zorgt voor meer inleving in en begrip van kunst. Kunst wordt dan niet als geniaal, hoog of diep ervaren, maar als een specifieke uiting van de menselijke creativiteit die ons veel plezier en inzicht biedt. En zoiets is wonderlijker dan welke mysterieuze associatie ook. Zie het artikel: 'Hoe kan hedendaagse kunst geïnterpreteerd worden':

https://kunstzaken.blogspot.com/2013/02/hoe-kan-hedendaagse-kunst geïnterpreteerd worden.html

 

maandag 4 november 2024

EEN HEDENDAAGSE AUTODIDACT

 


 
























Aldo van den Broek, Undercurrent 2023. Acrylverf op karton, papier en hout op een houten paneel, 88 x 125 cm.



Er is iets aan de hand bij opleidingen voor beeldende kunst. Al stapelend, kan je zo’n 11 jaar studeren, terwijl het in de praktijk weinig uitmaakt of je wel of niet een kunstopleiding doorliep.1) Het gaat meer om de toegang tot ‘podia’ en de aanwezigheid op internet. Voor sommige tentoonstellingen hoef je niet eens beeldend kunstenaar te zijn. Collectieven met zeer verschillende samenstellingen zijn welkom, zoals bij de laatste Documenta bleek.

                  

Een hedendaagse autodidact zou dus prima een kunstenaarscarrière kunnen hebben, wat voorbereid is door de 20ste -eeuwse avant-gardes. Op weg naar een nieuwe kunst meden zij vaak het traditionele kunstonderwijs waardoor het begrip autodidact niet alleen de dilettant, maar nu ook de originele kunstenaar aanduidde.2) 

 

Voor de laatste gold kunstonderwijs als gevaarlijk; toch verdween de academie niet. Zij nam de nieuwe visie op de autodidact over en ging studenten individueel begeleiden in plaats van collectief onderwijzen. Dit zorgde voor nadruk op intuïtie en de onderwaardering van kennis, wat niet bij de postmoderne kunst paste.3) Aan het einde van de 20ste eeuw begon dan ook een nieuwe en uitgebreide academisering van het kunstonderwijs.  

 

Hoe zit het met de hedendaagse autodidact die een volwaardige kunstcarrière kan realiseren? Op zoek naar zo iemand kwam ik op het spoor van Aldo van den Broek, een 39-jarige schilder.4) Voor sommigen moest hij per se naar de academie, anderen waardeerden zijn werk juist, omdat hij autodidact was. Zelf is hij er open over dat hij geen formele opleiding heeft gehad. Met een groepje jonge kunstenaars, dat zich Blitzkrieg noemde, leerde hij schilderen en een ‘eigen hand’ ontwikkelen. Zijn vrienden hadden wel een kunstopleiding, terwijl hij de ruimte bood om te werken en te exposeren. Toen het ‘te’ gezellig werd, vertrok hij naar Berlijn om er, geheel zelfstandig, ‘beter te worden als schilder’. 

 

Wars van autoriteit is hij gedreven door de vraag: wie ben ik als kunstenaar? En om dit te beseffen, wil en kan hij alles leren. Steeds is hij op zoek naar ‘triggers’ voor zijn werk die van existentiële aard zijn. In Berlijn raakte hij gefascineerd door de architectuur van de grauwe, geprefabriceerde flats uit de DDR-tijd, Plattenbau genoemd. De sterk ideologisch gekleurde geschiedenis die uit zulke omgevingen opstijgt en het leven van mensen tot op heden bepaalt, werd het leidende principe van zijn contrastrijke, ruwe schilderijen. Als ondergrond hiervoor gebruikt hij lagen karton en papier die hij op de locaties bij elkaar sprokkelt en waarvan soms delen onbewerkt blijven.5)

 

Om de historie te ervaren, reist Van den Broek veel, bijvoorbeeld naar de voormalige communistische landen in Europa. Waar hij ook is, hij dompelt zich tijdelijk onder in de vaak troosteloze omgevingen en het tragische leven aldaar. Hieruit komen architectonische beelden, maar ook portretten voort van mannen die in hun cultuur zich stoer en agressief moeten gedragen, maar zich onbespied wanend, hun kwetsbare kanten tonen. Omdat hij van summiere schetsen uitgaat in plaats van foto’s, moet hij in zijn schilderijen de ruimtes en de mensen 'herscheppen’, zonder precies te weten waarop hij uitkomt. Zo verkrijgen zijn schilderijen hun doorwerkt karakter en het daaraan tegengestelde strak ritme die zijn temperament weerspiegelen.6)

 

Gevraagd naar de voor- en nadelen van het autodidact zijn, zegt Van den Broek

dat hij ontkomen is aan de dwang die het onderwijs op de ontwikkelingsgang van kunstenaars uitoefent. Na de academie weten sommigen nog niet wie ze als kunstenaar zijn, terwijl zelfkennis de voorwaarde is voor goede kunst. Zonder besef van eigenheid krijgt het nabootsen een kans, vooral nu de sociale media onze ervaringen zo sterk beïnvloeden. Bij een eigen leerweg duurt het langer om zich te ontwikkelen en een netwerk op te bouwen, maar iemand met zelfkennis kan podia en gelijkgestemden vinden die in de kunstwereld hard nodig zijn.7)  

 

Van den Broek heeft dus veel gemeen met avant-garde kunstenaars, zoals bijvoorbeeld de Duitse expressionisten, die de authenticiteit van de autodidact benadrukten. Toch heeft zijn werk ook verbanden met de hedendaagse schilderkunst die expressief is en geschiedenis tot leidraad heeft. Maar het werk van Van den Broek is niet modieus.8) Gericht op de menselijke existentie in het algemeen, kan hij juist laten zien hoe de behoefte aan individuele vrijheid altijd door de ideologische druk van een cultuur heen breekt. En in tijden van concurrerende ideologieën is dit zeer waardevol.

 

Katalin Herzog


Deze column werd gepubliceerd in de KunstKrant, 28ste Jg., nr. 6, november/december 2024, p.11.


---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


NOTEN (na publicatie toegevoegd)


1. In Nederland kan men voor beeldende kunst een vierjarige opleiding aan een kunstacademie (bachelor) doorlopen en dan een tweejarige masteropleiding volgen. Vervolgens bestaat de mogelijkheid voor een tweejarige residentie bij een postacademische instelling, bijvoorbeeld de Rijksacademie, waarna men gedurende 3 of 4 jaar een doctoraat in de beeldende kunst kan verkrijgen. De kunstpraktijk en de mogelijkheden voor tentoonstellingen zijn niet afhankelijk van zo'n langdurige studie, maar voor een baan in het kunstonderwijs zou een master of een Phd wel een pre kunnen zijn.


2. Zie ook de column 'Ze kunnen het werken niet laten' op deze blog waarin het autodidact zijn eveneens wordt besproken.

 https://www.blogger.com/blog/post/edit/6633960168524188305/7301599414753610344?hl=nl


3. Enerzijds is de postmoderne beeldende kunst erfgenaam van de Concept Art met meer nadruk op ideeën dan op visuele verschijningsvormen. Anderzijds opende zij de weg naar de wereldcultuur en zocht ook de nabijheid van de wetenschappen waardoor kennis en theorie belangrijker werden in de beeldende kunst.


4. Aldo van den Broek viel mij op in de film De materie van Jan Cremer (2018), toen hij het onverschrokken kunstenaarschap van Cremer becommentarieerde. De film werd op de televisie vertoond als eerbewijs aan Cremer die in juni 2024 overleed. Toen ik op internet naar informatie over Van den Broek zocht, werd ik door zijn werk en uitingen over kunst getroffen. Ik stuurde hem een verzoek om een reproductie van een van zijn schilderijen bij mijn column te gebruiken waarmee hij instemde. We voerden ook een telefonisch gesprek over de voor- en nadelen van het autodidact zijn als beeldend kunstenaar. Zijn zo verkregen inzichten heb ik in deze column verwerkt.


5 Het 'afval' dat Van den Broek van de bezochte locaties meeneemt, vormt als het ware getuigen van de geschiedenis die zich daar heeft afgespeeld en is daardoor met een 'kracht' geladen die het werkproces van de kunstenaar aandrijft. Hij stapelt lagen materiaal op elkaar waaruit hij dan met verf zijn zwart-witte voorstellingen laat opdoemen. De letterlijke gelaagdheid van zijn schilderijen loopt synchroon met de metaforisch gelaagdheid van de geschiedenis die hij aan de orde stelt, terwijl onbewerkte delen naar de oorspronkelijke locaties verwijzen.


6. De schilderijen van Van den Broek laten grote contrasten zien tussen donkere en lichte partijen, grove en en meer gedetailleerde oppervakken, lege en gestructureerde ruimtes en in het algemeen tussen de materialiteit van de schilderijen en de voorstellingen die erin worden opgeroepen. Getuige zijn frequente interviews doen grote contrasten zich eveneens voor in zijn leven en manier van werken waarbij wildheid en discipline, overgave aan de kunst en realiteitszin elkaar afwisselen. Hieruit leid ik de congruentie tussen zijn werk en temperament af. Met temperament verwijs ik naar de 'eigenheid' waarmee een individu geboren wordt en die wel de basis vormt voor, maar niet identiek is aan een geconstrueerd karakter. 


7. De opvattingen van Van den Broek over het autodidact zijn, komen zowel voort uit avant-gardistische ideeën over kunt en kunstonderwijs als uit zijn leven en manier van leren. Van jongs af aan heeft hij zich verzet tegen autoritaire onderwijsvormen, toch blijkt hij zichzelf alles te kunnen leren wat hem interesseert en/of helpt om zijn doelen als kunstenaar te bereiken. Door zijn realiteitszin kan hij zijn houding bijstellen en een mate van autoriteit van de kunstwereld accepteren die nodig is om als kunstenaar te slagen.  


8. Met modieus bedoel ik kunst die zich op heersende ideologieën richt en de daarbij behorende genres en vormen navolgt. Bij het zien van een werk is het niet altijd makkelijk om zoiets te detecteren. Kunstenaars worden beïnvloed door datgene wat in een bepaalde tijd  'in de mode' is en het criterium originaliteit is sinds de komst van het postmodernisme ook niet meer nastrevenswaardig. Maar bij het bekijken van een aantal werken van een kunstenaar waarbij ook aandacht is voor diens uitingen over kunst is het vaak wel mogelijk om te 'zien' of een kunstenaar vooral haar/zijn eigen doelen volgt of een opportunistische houding vertoont.


zondag 27 oktober 2024

UNDER THE VOLCANO, IMAGES AND STORIES ABOUT THE EARTH










De volgende Nederlandse teksten zijn een weergave van de tekstgedeelten van het boek Under the Volcano, Images and Stories about the Earth. Poëtische teksten en foto's van Radek Dabrowski worden afgewisseld met beschrijvende teksten van Katalin Herzog. Omdat het boek niet in het format van deze blog weergegeven kon worden, is dit blog-bericht wat vormgeving betreft anders dan die van het boek en ook de getoonde foto's wijken af van de in het boek gepubliceerde. De Engelse tekstbijdragen aan het boek van Heidi Herman zijn hier ook niet opgenomen. Door deze aanpassingen ontstonden er twee versies van dit project die grotendeels dezelfde inhoud hebben. Het Engelstalige boek werd in 2024 uitgegeven en maakte onderdeel uit van de tentoonstelling van Radek Dabrowski Under The Volcano in het Nationaal Museum te Szczecin (Polen).


INLEIDING

 

Dit boek, getiteld Under the Volcano, Images and Stories about the Earth komt voort uit een gelijknamig project van de kunstenaar Radek Dabrowski en de kunsthistoricus Katalin Herzog. In 2023 besloten zij om naar aanleiding van nieuw werk van de kunstenaar een project te beginnen dat als eindproduct een kunstenaarsboek zou opleveren. Beiden hebben eerder een soortgelijk project uitgevoerd dat in het boek The Vistas (2018 eerste uitgave) heeft geresulteerd waarin de foto’s van de kunstenaar in het kader van verschillende filosofische theorieën over het sublieme werden geïnterpreteerd. Uitgaande van hun gedeelde interesse voor en opvattingen over de natuur hebben beiden nu hun creatieve mogelijkheden gebundeld, zodat Under the Volcano als één gezamenlijk ‘werk’ te beschouwen is.


De samenwerking is voortgekomen uit de reizen van Radek Dabrowski naar verre, moeilijk te bereiken oorden. Hij begon hiermee in 2007 om zijn lichamelijke en geestelijke vermogens te testen en te ontdekken wie hij als persoon en als kunstenaar is. Op verschillende continenten bezocht hij vaak gevaarlijke plekken die hem lichamelijk uitdaagden en tegenstrijdige emoties bij hem opriepen, zoals verwarring en uitzichtloosheid tegenover euforie en hoop. Zulke emoties horen bij de ervaring van het sublieme als bijvoorbeeld tijdens grote stormen en heftige vulkaanuitbarstingen ons gevoel van zelfbehoud wordt aangesproken, maar we niet aan direct gevaar blootstaan. 


Tijdens zijn reizen raakte de kunstenaar vooral gefascineerd door de scheppende en de vernietigende krachten van vulkanen en in 2023 culmineerde dit in een reis naar IJsland waar massieve gletsjers actieve vulkanen bedekken. Vulkanisme is er alomtegenwoordig, zodat de ervaring van de grootsheid van de natuur telkens gepaard gaat met het besef van het gevaar voor eigen leven. Meer dan ooit besefte de kunstenaar hier zijn verbondenheid met de natuur en zijn fascinatie voor het sublieme die hij door zijn werk met anderen wil delen. Hiertoe werd in dit boek een selectie opgenomen van zijn foto’s uit IJsland en andere indrukwekkende plekken op aarde. Afwisselend in kleur en in zwart-wit tonen ze een ‘ontdekkingsreis’ naar een nog ‘pure natuur’.   


De foto’s staan echter niet op zichzelf. Ze gaan associaties aan met de teksten die kunstenaar en kunsthistoricus hebben geschreven. In zijn poëtische teksten geeft Radek Dabrowski zijn ervaringen met vulkanische landschappen weer waarbij hij de vulkanen direct aanspreekt alsof ze personen met eigen karakters zijn. Daarnaast toont hij ook zijn verlagen om het ontstaan van het universum te doorgronden. Katalin Herzog schrijft over de oppervlakte en de diepte van de aarde, het vulkanisme en diens oorzaken, maar ook over de visie op de natuur van de 17de -eeuwse filosoof Baruch de Spinoza en de fictieve reis van de 19de-eeuwse schrijver Jules Verne ‘naar het middelpunt van de aarde’. In haar teksten verweeft zij mythologische, culturele en wetenschappelijke ideeën met elkaar die gedurende de geschiedenis tot verklaringen van natuurverschijnselen hebben geleid. 


Beelden en teksten wisselen elkaar op associatieve wijze af in dit boek, zodat ze samen verhalen kunnen vertellen over de ervaringen van mensen met de natuur in het algemeen en met vulkanen in het bijzonder. Ze worden aangevuld door drie IJslandse verhalen van de Amerikaanse schrijver Heidi Herman uit haar boek The Guardians of Iceland and Other Folk Tales (2016) Als slottekst gaan de makers een gesprek met elkaar aan in de vorm van een interview over het denken en werk van Radek Dabrowski.


Hoewel dit boek de ervaringen, ideeën en verwachtingen van de makers toont, is het duidelijk op anderen gericht. Het laat beelden zien van een nog 'pure natuur', voordat zij definitief verdwijnt en toont de bezorgdheid van de makers over de huidige klimaatveranderingen. Het besef van de schade die door de menselijk toedoen aan de aarde wordt toegebracht, gaat gepaard met het belang van het behoud van de aardse natuur. Het boek is dus geëngageerd, maar legt niets op aan kijkers en lezers. Als ze door de poëtische teksten, beelden en verhalen geïnspireerd worden en meer betrokken raken bij de toekomst van de aarde, zien de makers dit als een welkome, positieve werking van hun boek.


Katalin Herzog en Radek Dabrowski















HET BEGIN

 

In je eeuwig lichaam,

Brandt het vuur.

Een vuurzee

Om het uur.

 

Een vlam heerst,

Vernietigt alles.

Dan vangt

Een nieuw leven aan.


Radek Dabrowski















DE OPKOMST VAN DE AARDE   

 

Terwijl de drie astronauten van de Amerikaanse Apollo 8 missie in december 1968 rond de maan cirkelden om een landingsplaats voor een volgende missie te vinden, richtte William Anders, een van de bemanningsleden, zijn camera op het verkeerde hemellichaam. Op de foto verscheen, boven de grijze horizon van de maan, een stralende, blauwe bol met wervelende witte slierten, in een diepzwarte ruimte. In feite was het slechts de halve aarde, verlicht door de zon; de andere helft was nog in diepe slaap verzonken. De Apollo 8 missie lijkt voorspeld te zijn in een roman van de Franse schrijver Jules Verne: De reis om de maan die een eeuw eerder werd gepubliceerd. Drie ‘astronauten’ gaan in een projectiel, gelijkend op de Apollo 8 capsule, op weg naar de maan om er te landen. Als dat mislukt, komen ze in een baan om de maan terecht en keren tenslotte naar de aarde terug om, net als de bemanning van de Apollo 8, in de oceaan te plonzen. Pas in 1969 bracht de Apollo 11 missie mensen naar de maan die voor het eerst voet zetten op een ander hemellichaam dan de aarde.

            

Na terugkeer verklaarde William Anders dat hoewel de astronauten het om de maan ging, zij de aarde hadden ‘ontdekt’. De foto van de aarde, gezien vanuit de ruimte, deed velen beseffen hoe prachtig, kwetsbaar en eenzaam onze thuisplaneet is in de onmetelijke ruimte. Het beeld bevestigde ook ideeën die al door de oude Grieken waren geopperd. In de 8ste eeuw v. Chr. dacht de dichter Homeros nog dat de aarde plat was, omgeven door een oceaan en overkoepeld door een halve bol van kristal, waarop de zon, maan en sterren schitterden. Onder de aarde was er een enorme grot waarin Hades, de god van de onderwereld, heerste. Het mythologische beeld werd in de volgende eeuwen, met behulp van astronomische waarnemingen en wiskundige berekeningen, vervangen door een geocentrisch beeld met een bolvormige aarde die om zijn as draait en het middelpunt van het universum vormt. In de 2de eeuw werd dit wereldbeeld door de Griekse astroloog en astronoom Claudius Ptolemaeus in zijn tractaat De mathematische ordening vastgelegd en bleef vervolgens meer dan 1400 jaar gelden. Pas in 1543 daagden er nieuwe ideeën, toen de Poolse astronoom Nicolaas Copernicus zijn boek Over de omwentelingen van de hemellichamen publiceerde. Hij stelde een heliocentrisch systeem voor waarin de planeten, dus ook de aarde, om de zon cirkelen. Het verdrijven van de aarde uit het centrum van het heelal weersprak echter de dagelijkse ervaringen van mensen en kwam ook niet overeen met het Bijbelse scheppingsverhaal.


Men bleef dan ook lang twisten over de plaats van de aarde, hoewel haar bolvorm aanvaard werd en aanleiding gaf tot het maken van modellen. De aardglobes – mooie en bijzondere objecten – brachten de volmaakte bolvorm samen met land- en zeekaarten die op daadwerkelijke ervaringen van reizigers berustten. Door zulke modellen plaatste men een ‘tweede aarde’ op de aarde en veranderde de laatste zo in een kenbaar ‘object’. Volgens de overlevering bestond er al een globe in de 2de eeuw voor Chr., gemaakt door de Griekse filosoof Krates met daarop aangebracht een oceaan en de toen bekende continenten Europa, Azië en Afrika. Krates bedacht ook mogelijke continenten die echter onbewoonbaar werden geacht. Er moeten nog vele aardbollen gevolgd zijn die de ‘verovering’ van de aarde en daarmee ook de voortgang van de geografie toonden. Maar de oudste, bewaarde globe stamt uit 1492, gemaakt onder leiding van de bereisde, Duitse textielkoopman Martin Behaim. Deze Aardappel (Erdapfel) toonde de aarde en wel op een zeer belangrijk moment. 


Behaims globe laat nog het Middeleeuwse beeld van het aardoppervlak zien. Er is een bijna lege Atlantische Oceaan, zonder Noord- en Zuid-Amerika, zoals Ptolemaeus al had voorgesteld. Voer men vanuit Europa westwaarts dan zou men Azië bereiken, het werelddeel dat toen zeer belangrijk was voor de handel van onder andere grondstoffen en specerijen. Behaim en Christoffel Columbus kenden elkaar niet, maar hebben waarschijnlijk dezelfde bronnen geraadpleegd, waaronder de geschriften van Ptolemaeus en van de Venetiaanse reiziger Marco Polo. In dienst van het Spaanse koningshuis vertrok Columbus in 1492, vanuit het eiland La Gomera en wilde westwaarts naar Azië varen. Bij landing in de Bahama’s meende hij zich in India te bevinden. Deze (on)gelukkige vergissing was het begin van het verder ‘inkleuren’ van de globe, maar ook de aanvang van de Europese kolonisatie van andere werelddelen met de ernstige gevolgen waarmee we nu nog te maken hebben. Uit nieuwsgierigheid en de behoefte aan land, handel, grondstoffen en slaven werden in de volgende eeuwen ook Noord-Amerika en Australië ontdekt, maar pas in de 18de eeuw verkreeg de globe haar nu bekende ‘tekening’. Daarmee verdwenen ook de rare mensen en mythische monsters die de nog oningevulde gebieden op de Behaim-globe bevolkten.


Katalin Herzog















DE KRATER

 

De wind waait uit het oosten, 

Uit het noorden,

En van alle kanten tegelijk,

De grond is warm,

Koude lucht brandt mijn adem.

De zon cirkelt en slingert,

Maar gaat niet onder.

Dit is onbegrijpelijk.

 

Een wolk stijgt op,

Wordt wit,

Wordt grijs,

Dan weer dik,

En vreet alle schaduwen op.

Ik voel mij richtingloos,

De zwavelgeur is overweldigend.

Dit is onbegrijpelijk.


Radek Dabrowski















VURIGE BERGEN  

 

Vulkanen zijn over de hele aarde verspreid, maar slechts één basaltformatie - Vulcano - is de naamgever van deze vurige fenomenen. Vulcano is een eiland dat geheel uit kraters bestaat en in de Tyrreense Zee ligt tussen de punt van de Italiaanse laars en Sicilië in. Volgens de Romeinen woonde hier Vulcanus, de god van het vuur en de smeden. In zijn werkplaats, onder de machtige Etna op Sicilië, maakte hij de prachtigste wapens voor de Olympische goden. Tot op heden stookt hij zijn vuur hoog op, wat blijkt uit de regelmatige uitbarstingen van de Etna.


Vulkanisme en aardbevingen die, zoals we nu weten, tweelingen zijn, werden lange tijd door transcendente oorzaken verklaard. Ze waren manifestaties van goden of de gevolgen van hun ingrijpen in het leven van mensen. Hoewel de Griekse filosofen al in de 5de eeuw voor Chr. naar natuurlijke verklaringen zochten, gingen vulkanen en aardbevingen pas aan het einde van de 18de eeuw als natuurlijke fenomenen gelden. Zelfs de grote aardbeving in Lissabon, die in 1755 de wereld schokte, werd nog ervaren als straf van God voor de zonden van mensen. De Duitse filosoof Immanuel Kant beweerde dat de oorzaak van deze catastrofe niet uit de hemel kwam, maar onder onze voeten ligt; voor de meeste mensen golden echter de traditionele ideeën.


Naast wetenschappelijke belangstelling voor de krachten van de aarde was er in de 18de eeuw ook esthetische interesse voor vulkaanuitbarstingen, omdat ze net als gletsjers, hoge bergen en stromachtige zeeën, sublieme ervaringen zouden veroorzaken. In 1757 schreef de Engelse filosoof Edmund Burke een verhandeling over het schone en het sublieme.1) Hierin stelde hij dat enorme, onbevattelijke objecten en heftige, natuurlijke gebeurtenissen gevoelens oproepen die met ons zelfbehoud te maken hebben. Als gevaar en lijden zeer dichtbij komen, vrezen we voor een spoedig einde van ons leven. Maar als we enige afstand bewaren en er geen sprake is van directe bedreiging, kunnen we een verrukking voelen waarin de angst nog doorklinkt. Volgens Burke zorgt dit voor ‘het sublieme gevoel om echt te leven’.


Men was dan ook op ‘jacht’ naar sublieme belevenissen. Toen de Duitse dichter en natuurgeleerde Johann Wolfgang von Goethe op zijn ‘Italiaanse reis’ Napels bereikte, probeerde hij drie keer de Vesuvius te beklimmen. Omdat de vulkaan onrustig was, kwam hij niet tot aan de krater, maar kon wel oude en nieuwe lava-afzettingen bestuderen. In juni 1787 maakte hij een grote uitbarsting mee die hij als volgt beschreef: 

 

Wij stonden bij een raam op de bovenste verdieping, de Vesuvius precies voor ons. Doordat de zon al ondergegaan was, gloeiden de vlammen van de omlaag stromende lava en zetten de begeleidende rook in een goudglans. De berg ging vervaarlijk tekeer, terwijl een enorme wolk erboven stil stond. Bij iedere uitbraak werden delen van de wolk als door een bliksemschicht belicht. Van de top tot aan de zee vloeide een stroom van gloeiende lava en dampen. Verderop lagen de zee en de aarde, rotsen en planten in de avondschemering; helder en in een toverachtige rust. Om dit alles in één blik te kunnen vatten en de achter de bergen opkomende, volle maan als de voltooiing van dit wonderbaarlijk schouwspel te zien, moest wel verbazingwekkend zijn.2)

 

Op veilige afstand ervoer Goethe de tegenstellingen in het landschap en waarschijnlijk ook het sublieme, maar hij bleef de sceptische geleerde, zoals uit het einde van het citaat blijkt. Nog in 1787 maakte hij een aquarel die de sublieme ervaring van de uitbarsting duidelijker oproept dan zijn woorden. Beelden zijn geschikter voor de weergave van indrukwekkende natuurfenomenen en schilders uit deze tijd, die gespecialiseerd waren in sublieme landschappen, gaven de vuurzee van de Vesuvius in al haar pracht en dreiging weer. Hun indrukken van de vulkaan combineerden ze soms met historiserende voorstellingen van de uitbarsting in het jaar 79 waarbij de Romeinse steden Pompeji en Herculaneum vernietigd werden.  


In de 18de eeuw hadden natuuronderzoekers al vulkanen, zoals de Cotopaxi en de Chimborazo in de Andesgebergte bezocht, die hoger en indrukwekkender waren dan de Vesuvius, hoewel deze berg de populairste vulkaan bleef. De stad Napels, de vuurspuwende berg en de opgravingen van Pompeji vormden het hoogtepunt van de ‘grand tour’ die rijke jongelingen uit Europa ondernamen om hun opleiding te voltooien. Ofschoon vulkanen in natuurkundige, culturele en esthetische opzichten belangrijk waren, wist men in de 18de eeuw nog niet hoe de warmte in de aarde ontstond en ook niet hoe vulkaanuitbarstingen mogelijk waren. 


Het moderne verhaal van het inwendige van de aarde ontstond pas in de late 19de eeuw en werd voorgezet in 20ste eeuw, toen de natuurwetenschappen zich gingen specialiseren. De belangrijkste ontdekkingen in dit verband waren de radioactiviteit waardoor we nu weten hoe de warmte in de aarde ontstaat, de seismologie waardoor we de opbouw van de aarde hebben leren kennen en de plaattektoniek waardoor we vulkanisme en aardbevingen kunnen verklaren. Om dit verhaal te kunnen vertellen, moeten we een imaginaire reis ondernemen, in omgekeerde volgorde van de reis die Jules Verne in zijn boek Naar het middelpunt van de aarde beschreef. Vertrekkend vanuit dit middelpunt reizen we door de vaste binnen kern, een bol van samengeperste ijzer en nikkel. Zij werkt als een kernreactor waarin een natuurlijke splitsing van atoomkernen plaatsvindt die een enorme hitte van ± 6000 graden C, opwekt. We vervolgen onze weg door een vloeibare buitenkern van dezelfde metalen met een lagere temperatuur. Hierna komen we bij de binnenmantel en de buitenmantel die gesteenten, metalen en mineralen (magma) in verschillende stadia van vloeibaarheid bevatten. Uiteindelijk betreden we de aardkorst die uit vaste materialen bestaat.


De hitte uit het binnenste van de aarde verwarmt de daaropvolgende lagen die naar boven toe afkoelen, zodat er in de buitenmantel convectiestromingen ontstaan. Hierop drijven de zeven grote en een aantal kleinere oceanische en continentale platen van de aardkorst. Sommige platen naderen elkaar en als ze botsen, duikt een lichtere oceanische plaat onder een zwaardere continentale plaat en smelt dan in mantel. Andere platen drijven van elkaar af of schuren langs elkaar heen. Deze plaattektoniek veroorzaakt schokken, wrijvingen, wonden en littekens in de aardkorst waardoor aardbevingen plaatsvinden, bergketens worden opgestuwd en vulkanen ontstaan, zowel op het land als in de zeeën en oceanen. Bij een uitbarsting worden vaste en vloeibare gesteenten met de daarin opgenomen metalen en mineralen, as, hete gassen en stoom uitgebraakt. De meeste vulkanen bevinden zich bij de randen van de aardplaten, zoals de Italiaanse vulkanen die door de botsing van de Afrikaanse en Euraziatische platen werden gevormd, terwijl de IJslandse vulkanen het resultaat zijn van het uit elkaar bewegen van de Euraziatische en Amerikaanse platen. Vulkanen kunnen echter ook op hotspots voorkomen, waar de aardkorst dun is.


Een dergelijk verhaal belicht sommige aspecten van het ‘leven’ van de aarde, maar weegt niet op tegen het besef van de belangrijke functies van het vulkanisme en is ook van gering belang voor de ervaring van vulkanische landschappen. Vulkanisme is een dubbele, destructieve/constructieve kracht. Bij een uitbarsting kan alles in de omgeving van een vulkaan vernietigd worden, maar tegelijk komt er een nieuw panorama tot stand. Er wordt veel zwaveldioxide en koolstofdioxide uitgestoten waarvan de eerste voor afkoeling en de tweede voor opwarming zorgt. Mede hierdoor is de bijdrage van vulkanen aan de klimaatverandering verwaarloosbaar, vergeleken bij de uitstoot van broeikasgassen door het toedoen van mensen. Of vulkanen nu actief of dood zijn, slapen of wachten tot ze kunnen uitbarsten, ze droegen en dragen bij tot de schepping van bijzondere omgevingen en ze domineren en structureren landschappen. Soms vernietigen ze veel levende wezens, maar ze blijven de aardkorst en de zeebodem voeden met metalen en mineralen en schenken zo nieuw leven.


Bewoners van een werkende vulkaan, zoals de Stromboli, die enkele keren per dag kan uitbarsten, ervaren de berg als een vreeswekkende en tegelijk achtenswaardige persoonlijkheid. Hoewel actieve vulkanen tegenwoordig meestal met sensoren worden gemonitord, is de verhouding van de bewoners tot de berg eerder mythisch dan wetenschappelijk. Onder hen leeft en ademt immers een reus met een onberekenbaar temeperament. Het lijkt alsof wij ons in vulkanen kunnen herkennen. Net als de vulkanen zijn mensen zowel vernietigend als scheppend, zowel slecht als goed voor elkaar, voor andere levende wezens en de aarde. Een dergelijke dubbelheid hoort eveneens bij het sublieme waarbij de bitterzoete combinatie van angst en verrukking wordt opgeroepen. Het is dus niet verwonderlijk dat mensen dermate geboeid zijn door vulkanen dat zij ze op gevaar van hun leven blijven opzoeken. De vurige bergen en de indrukwekkende vulkanische landschappen kunnen afwisselend en soms bijna gelijktijdig negatieve en positieve gevoelens bij ons oproepen waardoor ‘we beseffen echt te leven’.


1. E. Burke, A Philosophical Enquiry into the Origin of our Ideas of the Sublime and Beautiful, E-book, Oxford World Classics, Oxford 2015. (Eerste uitgave by R. and J. Dodsley. Londen 1757.)

2. J. W. von Goethe, Italienische Reise, Band 1. tekst uit het reisdagboek, Neapel, ‘Sonnabend, den 2. Juni 1787’. Vertaling uit het Duits: K.H.https://www.gutenberg.org/ebooks/2404


Katalin Herzog













EERST NAAR DE ONDERWERELD

 

Wat doe je hier?

Zoeken naar de oorsprong van de wereld.

 

Hoe wil je dat doen?

Eerst naar het rijk van Hades en dan naar het universum.

 

Ga gewoon door de spleet tussen de rotsen naar beneden.

Hoe diep moet ik gaan?

 

Tot je niet meer verder kunt.

Wat gebeurt er dan?

 

Je zult moeten afwachten.

Hoe lang duurt dat?

 

Dat is niet aan mij.

Aan wie dan?

 

Aan jou.

Wat bedoel je daarmee?

 

Je zult het begrijpen, als je er klaar voor bent.

Hoe weet ik dat ik er klaar voor ben?

 

……

Ben je daar nog?


Radek Dabrowski















GAIA EN HAAR HYPOTHESE  

 

Voordat er iets was, was er Chaos, de oneindige, zwarte en lege ruimte, waaruit alles is ontstaan, dachten de oude Grieken. Maar hoe kan iets uit het niets voortkomen? Verhalenvertellers omzeilden deze moeilijke vraag: misschien was Chaos toch niet helemaal leeg, misschien bevatte hij losse materie die nog vorm moest krijgen.   

            

Uit Chaos doemden dan ook Gaia, Moeder Aarde en Tartaros op, een enorme grot onder haar. Gaia was zo vruchtbaar dat zij via maagdelijke geboorte Uranos, de god van de hemel en Pontos, de god van de zee baarde. Voortaan werd zij stevig omhelsd door twee mannelijke krachten die, hoewel ze haar zonen waren, ook als haar echtgenoten functioneerden, met wie zij haar goddelijke nageslacht kreeg.  


In de Griekse mythologie waren de wonderen de wereld nog niet uit. Alles was mogelijk als het verhaal maar werkte en spannend was om naar te luisteren. Gaia en Uranos kregen ruzie over kun kinderen die zo hoog opliep dat de aarde de hemel wilde doden. Chronos, een van de zonen van Gaia en god van de tijd, wilde daarbij wel helpen. Maar in plaats van Uranos uit het veld te ruimen, castreerde hij hem en wierp zijn afgehakte orgaan in zee. Uit het opspattende schuim kwam Aphrodite voort, de godin van de schoonheid en liefde, terwijl uit de bloeddruppels de drie Erinyen werden geboren. Zij waren de godinnen van meedogenloosheid, jaloezie en wraakzucht. Na de oergoden om Gaia heen, ‘schiepen’ de Grieken een uitgebreide godenfamilie die, onder auspiciën van de oppergod Zeus, de berg Olympus bewoonde. Aan deze goden was niets menselijks vreemd, behalve sterfelijkheid.


Net als in andere religieuze verhalen, ging het in de Griekse mythologie vooral om het verklaren van een raadselachtige en vreeswekkende werkelijkheid met gebruikmaking van personificaties en antropomorfismen. Levenloze dingen, abstracties, natuurkrachten en goden kregen menselijke vormen en eigenschappen toegekend, waardoor ze makkelijker te begrijpen en te benaderen waren. De verhalen over Gaia en haar nageslacht circuleerden al lang in de orale cultuur, voordat ze door de dichters Homerus in de 8ste eeuw voor Chr. en Hesiodos in de 7de eeuw voor Chr. werden opgetekend. Als metaforisch materiaal zijn ze nog in de kunsten aanwezig, maar maken geen onderdeel meer uit van onze dagelijkse werkelijkheid, of toch wel?


Gaia’s familieverhoudingen veranderden in de 20ste eeuw, toen James Lovelock in 1969 zijn ‘Gaia-hypothese’ ontwikkelde.1) Sindsdien geldt hij, en niet Chaos, als de ‘vader van moeder aarde’. Lovelock, die arts, chemicus en uitvinder was, stelde dat de aarde een ‘superorganisme’ is dat zichzelf reguleert om het leven in stand te houden. Daarom werken alle aardse systemen: levende organismen, land, water, ijs en de lucht samen om een evenwichtige toestand of homeostase te bereiken. Na verstoringen zorgen deze systemen op den duur voor een nieuw evenwicht dat een warmer of kouder klimaat dan het vorige kan opleveren.  

           

Wetenschappers, vooral biologen waren niet enthousiast over de hypothese. Land, water en lucht beschouwden zij als levenloze entiteiten en begrepen niet of Gaia metaforisch dan wel mythisch bedoeld was. Dacht Lovelock nu werkelijk dat de aarde een levend organisme was dat bewust haar eigen voortbestaan kon reguleren? Volgens hen zorgde de naam voor een soort mysticisme. Daarentegen ontving het grote publiek Lovelocks boek Gaia, A New Look at Life on Earth (1979) positief. 


Gaandeweg begonnen ook wetenschappers de ‘Gaia-hypothese’ – die steeds vaker ‘theorie’ werd genoemd – te accepteren. Er werd zelfs een nieuwe wetenschap, de Earth Science Systems, ontwikkeld waarin natuurwetenschappers en sociale wetenschappers samen onderzoek doen naar het verband tussen alle aardse systemen en de gevolgen van het menselijk ingrijpen daarin. Lovelock heeft het succes van zijn theorie nog beleefd en tot op hoge leeftijd bleef hij waarschuwen voor de huidige consequenties ervan: de opwarming van het klimaat. Hij benadrukte dat zoiets al in eerdere cycli van de aarde was voorgekomen, maar nu extreem wordt versneld door het toedoen van mensen. Op den duur zal Gaia weer voor zichzelf kunnen zorgen, maar of zij dan nog mensen kan herbergen, is zeer de vraag.


1. De 'Gaia Hypothesis', https://courses.seas.harvard.edu/climate/eli/Courses/EPS281r/Sources/Gaia/Gaia-hypothesis-wikipedia.pdf

 


Katalin Herzog













EEN DROOM

 

Ik ben een koe,

Onder de vulkaan geboren.

Een leegte vult mijn lichaam,

Tot aan mijn uiers.

 

Ik ben zo licht als een veertje,

Verdwaald in de grot.

Maar bang ben ik niet,

Zwevend onder de grond.

 

Het plafond trilt,

De wanden barsten.

De grond braakt

Stromend lava uit. 

 

In de onderwereld,

Zweef ik langs wateren.

Ik zie een nieuw horizon,

In de buik van de vulkaan. 

 

Ik stijg naar een plaats,

Waar boven beneden is.

Links niet anders dan rechts,

In de duisternis. 

 

Een rare aantrekkingskracht 

Doet mij zwellen.

Dan weer krimp ik,

Ver van het zonnestelsel.

 

Mijn uiers worden dik,

Ze fonkelen en sproeien 

Nieuwe sterren en planeten,

De Melkweg in.

 

Als een komeet van ijsvlokken,

Schiet ik door het heelal.

Hier en daar in het niets,

Breng ik licht.


Radek Dabrowski

 

 













NAAR HET MIDDELPUNT VAN DE AARDE  

 

Vierentwintig jaar lang hebben Russische geleerden geprobeerd om tot de diepste lagen van de aardkorst door te dringen. Vanaf 1970 hebben ze daarvoor boringen op het schiereiland Kola verricht. Uiteindelijk kwamen ze tot een diepte van 12 km, waar de temperatuur tot 180 graden opliep. Zij wilden een diepte van 15 km bereiken, maar daar zou een temperatuur van zo’n 300 graden C heersen die de boorkop zou doen smelten. Bij deze onderneming ging het slechts om het schilletje van de aarde - op Kola is de aardkorst zo’n 35 km dik - terwijl het middelpunt op een diepte van zo’n 6370 km ligt.


Hoewel men in de 19de eeuw veel wist over het oppervlak van de aarde, waren haar diepste diepten nog onbekend. Er heersten meerdere, tegenstrijdige theorieën en er was veel verwarring waarbij de fantasie goed gedijt. Dit is bijvoorbeeld te merken bij de Franse schrijver Jules Verne die in 1864 het boek Naar het middelpunt van de aarde publiceerde. Verne was op de hoogte van recente technische uitvindingen en de laatste stand van de wetenschappen en gebruikte zijn kennis in spannende avonturenromans voor het grote publiek. De protagonisten van Naar het middelpunt van de aarde zijn een geleerde professor, diens neef een geïnteresseerde amateur, en een praktische gids. Zij spraken het toenmalige publiek aan die geïnteresseerd was in de geologie, paleontologie en archeologie, genoot van de heftige emoties die zo’n avontuurlijke reis met zich meebrengt en ook oplossingsgericht was. Een dergelijk avontuur moest wel lukken. Tegenwoordig zouden we zo’n boek tot het genre van de science fiction rekenen, maar in die tijd kon men wetenschappelijke werkelijkheid en wetenschappelijke fictie nog niet goed van elkaar onderscheiden.


De roman begint met de beschrijving van het huis van professor Otto Lidenbrock, geoloog in Hamburg. Te midden van zijn verzameling ‘delfstoffen’ leeft hij er met zijn 17-jarige pleegdochter Gräuben en zijn neef/assistent Axel die verliefd zijn op elkaar. De professor is een typische 19de -eeuwse geleerde met een onwankelbaar geloof in de vooruitgang door het verwerven van zoveel mogelijk van kennis. Niet alleen weet hij alles van mineralen, maar hij is ook een bibliofiel en een polyglot, voortdurend op zoek naar oude boeken in ‘onleesbare’ talen. Op een dag komt hij thuis met een handschrift uit de 12de eeuw waaruit een oud perkament op de vloer glijdt. Na ontcijfering van de runen en de wijze van versleuteling, blijkt het een tekst te zijn van de IJslandse alchemist Arne Saknussemm uit de 16de eeuw die de volgende boodschap bevat:

 

Daal af in de krater van de Sneffels Yocul, die door de schaduw van de Scartaris getroffen wordt vóór de eerste juli, vermetele reiziger! En gij zult het middelpunt van de aarde bereiken. Ik heb het gedaan. Arne Saknussemm.1)

 

De dolenthousiaste professor wil meteen naar IJsland, maar zijn bangelijke neef weifelt. Uiteindelijk reizen ze met de stoomtrein en stoomboot eerst naar Kopenhagen en vandaar per zeilschip naar IJsland. In Reykjavik verzamelen zij alles voor de reis en verzekeren zich van de diensten van een IJslandse gids, Hans Bjelke. Met zijn drieën reizen ze vervolgens te paard naar het schiereiland Snaefellsnes waar de Snaeffelsyocüll verrijst, een slapende vulkaan bedekt met een gletsjer. 


Zij dalen af in de krater die drie schachten heeft. De professor meent dat volgens IJslandse verhalen hier de ingang is naar het middelpunt van de aarde, maar welke schacht is de juiste? Saknussemm had het over de Scartaris, een van de toppen van de vulkaan, die als een zonnewijzer zou functioneren. Als de schaduw de middelste schacht aanwijst, daalt het gezelschap af in de diepte en manoeuvreert de bagage met touwen naar beneden. 


Elke dag ‘genieten’ ze van scheepsbeschuit en gedroogd vlees waarbij ze water en jenever drinken. Hoewel ze op brokken lava slapen, blijven ze krachtig genoeg om weken achter elkaar hun afdaling in een ingewikkeld gangenstelsel voort te zetten. Gelukkig loopt de temperatuur nauwelijks op waardoor de professor in zijn idee bevestigd wordt dat er in het centrum van de aarde aangenaam toeven zal zijn. Axel daarentegen denkt dat het middelpunt een hete hel is. Hun meningsverschil berust op theorieën van verschillende historische wetenschappers. De professor gelooft in de theorie van Humphry Davy en Axel in die van Alexander von Humboldt. Toch erkent Lidenbrock dat de wetenschap nog lang niet alle geheimen van de binnenste van de aarde heeft ontraadseld.


Al dalend komen ze een wonderlijke lavagrot, kristallen wanden en verschillende aard- en steenlagen tegen die de professor en zijn neef volgens de stratografie van Charles Lyell duiden. Regelmatig raken ze in de problemen waarvan het verdwalen van Alex het meest ingrijpende is. Nadat hij gevonden is, verneemt hij dat de twee anderen een immens holte hebben gevonden met een zee erin. Boven het water worden dikke wolken door een straffe wind voortgedreven. De ruimte is gevuld met een soort elektrisch licht, er zijn beken, watervallen en er groeit een prehistorisch woud van enorme paddenstoelen. Dit zou de bevestiging kunnen zijn van de oude theorie dat de aarde hol is, maar de professor denkt dat ze nog niet tot het centrum zijn doorgedrongen. Hij veronderstelt dat dit een binnenzee is en dat ze aan de tegenovergestelde oever hun weg naar het middelpunt van de aarde kunnen voortzetten.


Hans bouwt een vlot van versteend hout en ze zetten koers naar het zuiden. Al varend worden ze bedreigd door prehistorische monsters en maken ze een gevecht mee tussen een Ichtyosauarus en een Pleisiosaurus. Vervolgens komen ze in een verschrikkelijk onweer terecht. Als ze op een oever aanspoelen, vragen de professor en Axel zich af waar ze zich nu bevinden. Hun kompas wijst aan dat ze op de noordkust zijn geland, terwijl ze het zuiden wilden bereiken. Zijn ze in een cirkel gevaren? In ieder geval zijn ze niet op hun oorspronkelijke vertrekpunt aangekomen. Teleurgesteld, maar ook nieuwsgierig onderzoeken ze de omgeving en vinden naast velden vol botten van preshistorische dieren ook een mummie van een prehistorisch mens. Is deze ten gevolge van scheuren in de aarde naar beneden gezakt of hebben mensen hier in het onderaardse geleefd? Bij voortzetting van hun tocht krijgen ze antwoord op hun vraag. Bij een groot woud zien ze een groep levende mastodonten die door een reusachtig, prehistorisch mens wordt gehoed.


Bang als ze zijn, maken ze zich snel uit de voeten en zien een 16de -eeuwse dolk op de grond liggen. Op zoek naar de eigenaar ervan vinden ze de ingang naar een tunnel waarop in runenschrift de letters A S zijn gegraveerd. Dit moeten wel de initialen van Arne Saknussemm zijn die hiermee de juiste weg heeft aangeduid. Ze gaan de tunnel binnen en zien dat de doorgang door een groot rotsblok wordt versperd. Niet in staat om de steen te bewegen, besluiten ze hem op te blazen en zelf op het vlot te wachten tot de weg vrij is. De ontploffing zorgt echter voor het openen van een ravijn waarin de zee leegloopt en het vlot meesleurt de donkere diepte in. Lang voert het water hen mee naar beneden tot ze merken dat ze weer aan het stijgen zijn. Het wordt steeds warmer; het water onder het vlot is nu aan het koken.


Axel denkt dat zijn laatste uur geslagen heeft, maar Lidenbrock is opgelucht. Hij veronderstelt dat ze zich te midden van een vulkaanuitbarsting bevinden en hoopt op deze wijze naar de aarde terug te keren. Ondertussen verdwijnt het water en worden ze door lava omhooggestuwd. Ze naderen een krater en worden dan heelhuids, maar halfnaakt op de helling uitgespuuwd. Boven hen zien ze de regelmatige uitbarstingen van de hoofdkrater. Zij hebben geen idee waar ze zijn. De temperatuur is aangenaam en de omgeving vertoont een mediterrane vegetatie. Dan verschijnt er een kind aan wie de professor in allerlei talen vraagt waar ze beland zijn. Als hij tenslotte vraagt come si noma questa isola, antwoordt de jongen: Stromboli. In het middelpunt van de aarde zijn ze dus niet aangekomen, maar gelukkig wel op een Eolisch vulkaaneiland in de Tyrreense Zee, waar, zoals Axel zich herinnert, volgens de Griekse mythe de god Aiolos de winden beheerst. De reis is ten einde en de protagonisten keren huiswaarts. Hans gaat terug naar IJsland. Axel en Lidenbrock vertrekken naar Duitsland, waar Axel vervolgens met Gräuben trouwt en Lidenbrocks naam en faam over de wereld gaat.


De vermenging van feiten en fictie in Vernes roman zal voor 19de -eeuwers zeer interessant en spannend geweest zijn. Zelfs in de 21ste eeuw is het nog een leuk verhaal. Nu we echter meer weten over het inwendige van de aarde neemt het fictieve karakter van het boek toe. Het verhaal wordt bijna een mythe, zoals die over de Eolische eilanden waarnaar Axel verwees. Het is nauwelijks voor te stellen dat het publiek zich niet stoorde aan de tegenstrijdige theorieën in het boek, maar dat ligt aan de toenmalige stand van de wetenschap. In de 19de eeuw dachten sommige wetenschappers dat in het middelpunt van de aarde een groot vuur brandde. Anderen meenden dat de aarde geheel was afgekoeld en in het centrum nu een aangename temperatuur heerste. Weer anderen veronderstelden dat de aarde hol was en in haar binnenste leven bevatte. Verne kende deze theorieën en gebruikte ze om de spanning in zijn boek op te voeren. Daarom gaf hij het de titel Naar het middelpunt van de aarde, hoewel hij bij voorbaat wist dat zijn reizigers dat niet konden bereiken. Om hen te ‘redden’, maakte hij gebruik van weer een andere theorie, volgens welke onder het aardoppervlak alle vulkanen met elkaar verbonden zijn. Het boek zou dus beter In en uit vulkanen kunnen heten, al zou die titel het einde van het avontuur verraden. Her publiek verwachtte wel een happy end, maar die moest, net als het hele verhaal, spannend zijn. En Verne voldeed op originele wijze aan deze verwachting. 

1. Jules Verne, Voyage au centre de la Terre. Vertaling van het citaat uit het Frans:  K.H. https://beq.ebooksgratuits.com/vents/Verne-centre.pdf   


Katalin Herzog











DE IJSKAP

 

Ik zet een stap, het kraakt,

Het stijgijzer bijt zich vast in het ijs.

Ik zet een stap, het kraakt,

Een blauwwitte korst onder mijn voeten. 

 

Ik zet een stap, het kraakt,

Rillingen lopen over mijn rug.

Ik zet een stap, het kraakt,

Regen vermengd met zweet vriest vast.

 

Ik zet een stap, het kraakt,

Er vloeit magma onder het ijs.

Ik zet een stap, het kraakt,

Hieronder kookt de aarde.

 

Ik zet een stap, het kraakt,

Hoe ver zou het nog zijn?

Ik zet een stap, het kraakt,

Wordt de vulkaan nu wakker?


Ik zet een stap, het kraakt,

Ik hoor regen op het ijs vallen.

Laat me nog een stap zetten,

Het kraakt en ik zet een stap.

 

Radek Dabrowski















HOTSPOT IJSLAND


Afdalen in een vulkaan is geen imaginaire reis meer. Niet ver van Reykjavik, de hoofdstad van IJsland, bevindt zich de slapende vulkaan Thrihnukagigur die tijdens zijn laatste uitbarsting, zo'n 4000 jaar geleden, al zijn magma uitspuwde. In de lege, flesvormige holte - de magmakamer - kunnen we nu met een lift afdalen om van de iriserende, door mineralen gekleurde wanden te genieten. Donkere plekken laten de sporen van de oorspronkelijke schachten zien waardoor het magma vanuit de aardmantel opwelde. Voor een 'reis naar de middelpunt van de aarde' zijn we echter nog steeds op Jules Verne aangewezen, want de bodem van de holte zit potdicht.


Deze magmakamer is slechts een van de wonderen van IJsland dat beter Vulkaanland had kunnen heten. Het hele eiland is het resultaat van een reeks vulkaanuitbarstingen, omdat het op de Midden-Atlantische Rug ligt. Dit is een bergketen in de oceaan die de Euraziatische en Afrikaanse aardplaten van die van Noord- en Zuid-Amerika scheidt. Terwijl de platen zich langzaam uit elkaar bewegen, welt er steeds nieuwe magma op dat de bergen verhoogt. De toppen komen soms boven de zeespiegel uit en vormen dan eilanden, wat hier zo'n 20 miljoen jaar geleden is gebeurd. Op de lange duur zal dit vulkanische proces het eiland in tweeën splijten, waarvan het begin nu al op verschillende plaatsen te zien is. Maas hier is nog een ander vulkanisch fenomeen aan het werk. IJsland is een hotspot waar magma zich dicht bij de aardkorst ophoopt en op de zwakke plekken gemakkelijk een uitweg kan vinden.

 

Het eiland ligt tussen de Noorse Zee en de Atlantische Oceaan, net ten zuiden van de poolcirkel, waardoor het een spectaculaire natuur heeft. Op de kaart lijkt het op een zeevogel met opbollende veren. Het heeft veel fjorden, schiereilanden en satellieteilanden, waarvan sommige worden bewoond door mensen, andere vooral door zeekoeten, alken, papegaaiduikers en eidereenden die aan de kust nestelen. Rondom het land zwemmen zeehonden en verschillende soorten walvissen in de wateren. Mensen hebben zich langs de kusten gevestigd, terwijl het centrum van het eiland vrijwel onbewoond is. Er zijn grote stratovulkanen en spleetvulkanen, bedekt door machtige gletsjers. De natuur regeert er dus in al haar pracht en kracht.

 

Dit betekent niet dat andere delen van het eiland rustig zijn. Op 19 maart 2010 barstte in het zuiden de vulkaan Eyjafjallajökul, na bijna 200 jaar opnieuw uit. Hij spuwde lava uit meerdere kraters langs zijn wanden en nieuwe kraters vormden zich onder de gletsjer die de top bedekt. Smeltwater vermengd met de lava veroorzaakte enorme aswolken die tot wel 8 km in de atmosfeer reikten. Ze dreven ook naar delen van Europa, waar ze het luchtverkeer ernstig verstoorden. En zoiets kan weer gebeuren, omdat de gevaarlijke buurvulkaan Katla al een tijdje onrustig is. Maar er is nog een andere, ernstige dreiging. Klimaatverandering kan leiden tot een intensivering van het vulkanisme, omdat het smelten van de gletsjers de druk op vulkanen vermindert die daardoor gemakkelijker kunnen uitbarsten.

 

Aanvankelijk gingen de IJslanders om met het geweld en de gevaren van het land door elkaar verhalen te vertellen over trollen en magische wezens die zich in de natuur verborgen om mensen te bedreigen of te helpen. Tegenwoordig weet de bevolking veel over vulkanisme, kan er mee omgaan en geniet ook van de voordelen van de geothermische verwarming van hun huizen en van de warme buitenbaden. Hoe gevaarlijk vulkanen ook zijn, boeren vestigen zich op oude lavavelden vlak bij de bergen. Door de inwerking van vorst en micro-organismen erodeert de lava tot vruchtbare grond, waarop het gras in de korte zomers weelderig groeit. 


Misschien hebben de inwoners hun onbevreesd temperament geërfd van hun voorouders, de Noormannen uit de Scandinavische landen, die Vikinken werden genoemd. Met hun snelle schepen bevoeren ze de zeeën om in Europa goederen te verhandelen en rijke steden te plunderen. Sommigen raakten verdwaald op de Noorse Zee en landden op de kunst van IJsland, waar ze zich in de 9de eeuw vestigden. Zij brachten hun cultuur en taal met zich mee, een erfenis die de huidige, ongeveer 400.000 inwoners nog steeds met zich meedragen. IJslanders spreken een oude vorm van Noord-Germaans die in andere Scandinavische landen zich verder ontwikkeld heeft en vermengd is geraakt met verschillende Europese talen.


Net als de oude IJslanders zijn veel van de huidige inwoners betrokken bij de visserij en hebben nu een visverwerkende industrie. Door overbevissing en strenge visvergunningen moesten ze naar andere inkomstenbronnen zoeken, wat tot de aluminiumindustrie heeft geleid. Bauxiet, met grote schepen uit Suriname ingevoerd, wordt in fabrieken met behulp van waterkracht en geothermische energie tot aluminium gesmolten. Voor deze industrie moeten dammen en elektriciteitscentrales gebouwd worden die de prachtige landschappen ontsieren en zelfs vernietigen. Bovendien is er sprake van een toename van het massatoerisme, tevens een belangrijke bron van inkomsten. In 2023 kwamen zo'n twee miljoen toeristen naar IJsland om de 'pure natuur' met eigen ogen te aanschouwen. Maar als de IJslanders hun ongerepte natuur willen behouden, zullen ze zowel de industrie als het toerisme zo snel mogelijk aan banden moeten leggen. Misschien zullen hun eigen vulkanen de problemen wel oplossen, als ze bevrijd van al dat ijs de heerschappij van mensen weer overnemen. 


Katalin Herzog







GOD OF DE NATUUR



God had vijf dagen nodig om de aarde, de hemel, de zeeën, de hemellichamen, de planten en de dieren te scheppen. Hij was daar zeer tevreden mee. Toch miste hij nog iets en op de zesde dag schiep hij uit aarde een man en een vrouw die op hem leken. Adam en Eva waren de kroon op zijn schepping en hij gebood hun om zich voort te planten, de aarde te bevolken, te onderwerpen en over alles wat leeft te heersen. Ook gaf hij hun een prachtige tuin, paradijs genoemd, met in het midden de levensboom en de boom der kennis van goed en kwaad. Zij mochten van alles eten behalve van de vruchten van de boom der kennis. Deden ze dat wel, dan zouden ze zeker sterven. Aangezien voor mensen alles wat verboden is, extra begerenswaardig lijkt, namen ze toch een hap uit de vruchten. Hierdoor werden ze net zo ‘verstandig’ als God, maar dat had zijn prijs. Omdat ze hem niet gehoorzaamden, vervloekte God hen en verdreef hen uit het paradijs, zodat ze geen toegang meer hadden tot de boom des levens. Daarmee veranderden ze in de sterfelijke zwoegers die we nu allen zijn. Maar God, de eens liefhebbende vader die alles voor de mensheid had geschapen, veranderde zo ook in een strenge partriarch die flink kon straffen als zijn ‘kinderen’ zijn geboden niet in acht namen.


Dit is een korte en bewerkte versie van het mythische scheppingsverhaal van jodendom en  christendom dat het ontstaan van de wereld, inclusief de mensen, verklaart. Dergelijke verklaringen komen bij alle beschavingen voor en berusten op interne of externe oorzakelijkheid. Het Boeddhisme hoort bij het eerste soort: alles bevindt zich in een voortdurende wording, rolt voort als een wiel waarbij het bestaan van het ene, het andere veroorzaakt. Bij de tweede soort, de Griekse mythologie, komt alles tot stand door externe oorzaken: de acties van scheppende wezens, meestal goden genoemd. Het jodendom, het christendom en de islam hebben slechts één schepper en verwante scheppingsverhalen. God is een bovenzinnelijke entiteit die de wereld heeft geschapen. Mensen hebben een relatie met de wereld, maar vooral met God aan wiens geboden zij zich moeten houden. In het hiervoor weergegeven verhaal gebiedt God de mensen om de aarde te onderwerpen en over alles wat leeft te heersen. En dat hebben ze, zoals we nu weten, maar al te goed gedaan. Met de kennis van goed en kwaad verkregen ze een vrije wil wat consequenties heeft gehad voor de aarde: zij werd uitgebuit en geplunderd. 


Van andere wereldbeelden dan het joods-christelijke wist men in Europa voor de 15de eeuw zo goed als niets. Marco Polo, een Venetiaanse koopman, bereisde Perzië, China en India al in de 13de eeuw, maar had vooral oog voor de handel, de exotische dieren en mensen en bekeek alle religieuze zaken met een christelijke blik. In Europa gold het Christendom als het toppunt van beschaving en nadat Europeanen vanaf de 15de eeuw andere werelddelen ontdekten, begonnen ze de daar aangetroffen ‘wilden’ tot het Christendom te bekeren. Toch kwam er vanaf de 17de eeuw kritiek op het joods-christelijk wereldbeeld, bijvoorbeeld in de filosofie van Baruch de Spinoza.1)


Spinoza leefde in de 17de eeuw in Amsterdam en kwam uit een Portugese, joodse familie die naar de Republiek der Nederlanden was gevlucht om hun geloof vrij te kunnen beoefenen. Hij genoot een traditionele joodse opvoeding, maar volgde eveneens lessen aan de Latijnse school en bestudeerde de natuurwetenschappen, astrologie en filosofie, vooral het rationalisme, zoals die geformuleerd was door de Franse wiskundige René Descartes. Dit hield in dat men voor kennis van Gods schepping niet alleen van de Bijbelse openbaring afhankelijk was, maar ook op de menselijke rede kon vertrouwen, aangezien de schepping zelf een redelijke, wiskundige structuur had. 


Hoewel de jonge Spinoza nog geen filosofische geschriften had gepubliceerd, sprak hij met veel mensen over zijn ideeën. Dit kwam ter ore van de bestuursleden van de Amsterdamse synagoge die Spinoza’s ideeën zo buitensporig vonden dat ze hem op 23-jarige leeftijd excommuniceerden. Zij beschuldigden hem van ‘vreselijke ketterijen’ en ‘monsterachtige daden’ en vervloekten hem naar goede Bijbelse gewoonte. God zou hem straffen en zijn naam op aarde uitwissen. Kennelijk wist God het beter, want tot op heden kennen we Spinoza’s naam en bestuderen we zijn filosofie. 


Naar men nu aanneemt, was al voor de banvloek bekend dat Spinoza de Thora (waaruit het Oude Testament voortkomt) niet als Gods woord beschouwde, maar als een verzameling van fragmentarische, religieuze verhalen uit verschillende tijden. Men zal ook geweten hebben dat hij niet in Gods expliciete uitverkiezing van het joodse volk geloofde. Dergelijke ideeën waren gevaarlijk voor de Sefardische rabbi’s in Amsterdam, maar pas aan het einde van de 17de eeuw, toen zijn geschriften bekend werden, bleek hoe radicaal Spinoza’s denken echt was. 


In zijn boek Ethica (Ethiek) dat in 1678, een jaar na zijn dood werd gepubliceerd, hield de filosoof een logisch betoog - met een wiskundige opbouw die toen als wetenschappelijk gold - over God, de Natuur en de mens in verbinding tot elkaar.2) Met Natuur bedoelde Spinoza ‘alles wat bestaat’, terwijl hij God opvatte als een ‘substantie’ of oerbeginsel. Dit beginsel had twee voor de mens kenbare ‘attributen’ (hoedanigheden), namelijk de ‘uitgebreidheid’ van de materie en het ‘denken’ van de geest. Voor Spinoza waren materie en geest één, in tegenstelling tot Descartes die van twee afzonderlijke substanties, materie en geest uitging. Die ene substantie, ‘God of de Natuur’, (Deus sive Natura), is voor Spinoza ook het scheppende beginsel dat volgens de ‘eeuwige natuurwetten’ (causale regels) werkt waar alles aan gehoorzaamt, inclusief de mens. Als de mens die wetten erkent, kan hij intuïtief tot de essentie van God of de Natuur doordringen en beseffen dat hij ook onderdeel is van de Natuur.


Spinoza’s ideeën wijken af van zowel het religieuze en het rationalistische denken van zijn tijd. Hij richt zich tegen het beeld van de persoonlijke schepper die zich in de bovenzinnelijke wereld bevindt en hij modificeert het materialistisch wereldbeeld van de rationalisten door materie en geest met elkaar te verbinden. God of de Natuur is voor hem de enige substantie die op zichzelf bestaat, al het andere, ook de mens is door oorzakelijkheid bepaald. Hier wordt het duidelijk waarom Spinoza’s boek Ethica heet: het erin weergegeven wereldbeeld biedt een ‘nieuwe moraal’ voor mensen. Volgens Spinoza bezit de mens geen vrije wil, maar kan zijn leven tot op zekere hoogte wel zelf vormgeven. De reden hiervoor is dat de mens gericht is op zelfbehoud en zijn bestaan optimaal wil handhaven. In het leven vinden altijd veranderingen plaats die het vermogen tot zelfbehoud ten positieve of ten negatieve kunnen beïnvloeden en dit leidt tot emoties. Als die emoties iemand zomaar overkomen, dan kunnen ze in passies veranderen, gebaseerd op verkeerde ideeën, die destructief zijn voor het bestaan. Aan passies is niet te ontkomen, maar de mens kan wel de rede gebruiken om te begrijpen hoe passies ontstaan en functioneren. Met dit inzicht kunnen passies in emoties worden omgezet die de mens zelf kan controleren en op deze wijze wordt het mogelijk om een goed en zelfs gelukkig leven te leiden.


Door Spinoza’s ideeën over God of de Natuur wordt zijn denken vaak tot het pantheïsme gerekend, een filosofisch-religieuze richting waarvan al sporen in de oudheid bestonden en waarin de goden in de wereld zijn opgenomen. Maar de immanente godheid van het pantheïsme is nog altijd heilig en wordt met aanbidding bejegend, iets wat bij Spinoza afwezig is. Men zou zijn denken eveneens tot het atheïsme kunnen rekenen, dat in zijn tijd gevreesd werd, maar pas tijdens de Verlichting in de 18de eeuw openlijk kon worden aangehangen. Atheïsten geloven niet in een God of in goden en bekritiseren vooral het antropomorfe godsbeeld, waar ook Spinoza afstand van nam. Achteraf lijkt onduidelijk waarom hij had God nog nodig had zijn filosofie, maar in de 17de eeuw was het denken zonder het opperwezen nog onmogelijk. Wel kan Spinoza als een voorloper van de Verlichting en van het 20ste -eeuwse natuurwetenschappelijke denken over het universum worden gezien. Zo voelde Albert Einstein zich verwant aan de filosoof en zei alleen in de God van Spinoza te geloven.


Wat kan Spinoza na meer dan drie eeuwen nog voor ons betekenen? Zijn idee van de Natuur, als een eenheid van het materiële en het geestelijke, kan helpen om van strikt materialistische visies los te komen. Dergelijke visies op de wereld golden van de 17de tot en met de 19de eeuw en scheidden, net als Descartes, materie en geest van elkaar wat problemen opleverde. Hoe moet bijvoorbeeld het ontstaan van het bewustzijn, een aspect van de geest, uit de materie verklaard worden en hoe kunnen dynamische processen in de ‘aardse natuur’ anders dan materialistisch begrepen worden?


Een aanzet tot de laatste zou de ‘Gaia-hypothese’ van James Lovelock uit 1969 kunnen zijn. Lovelock stelde zich de aarde voor als een ‘superorganisme’ dat zichzelf reguleert om het leven in stand te houden. Alle aardse systemen: de levende organismen, het land, het water, het ijs en de lucht zouden samenwerken om een evenwichtige toestand te bereiken. Collega-wetenschappers verweten hem dat hij de aarde een soort bewustzijn toekende, dus een geestelijk aspect de natuur binnensmokkelde. Zover ging Lovelock echter niet. Hij noemde de aarde een organisme, omdat zij  als het ware acties onderneemt die effecten sorteren.  


Spinoza komt dichterbij als naar het ontstaan van het bewustzijn wordt gezocht. De kernvraag is: hoe kunnen uit de materie die aan de natuurwetten gehoorzaamt, geestelijke activiteiten voortkomen? De filosofische theorie die panpsychisme wordt genoemd stelt dat het geestelijke overal in de wereld voorkomt en altijd al aanwezig was.3) Dergelijke ideeën doken al op in de filosofie van de oudheid, moesten in de 17de eeuw weggeredeneerd worden toen er een materialistisch wereldbeeld heerste en traden aan einde van de 20ste eeuw weer op de voorgrond, toen de filosofie maar geen oplossing kon vinden voor het ontstaan van het bewustzijn.


Het panpsychisme veronderstelt niet dat alles een bewustzijn kent, maar dat alles in de natuurlijke wereld elementen van geestelijke aard bevat, dus potenties tot bewustzijn heeft. Bewustzijn kan gezien worden als het hebben van basale tot zeer complexe ervaringen. Hieruit volgt dat er vele bewustzijnsniveaus bestaan, vanaf het zeer eenvoudige van de kleinste onderdelen van atomen naar het meer gecompliceerde van planten en dieren tot aan het zeer compliceerde bewustzijn van mensen. Dit zou betekenen dat bijvoorbeeld dieren en mensen bewustzijn hebben, omdat vele kleine elementen met een bewustzijns-potentie in hun hersenen op een of andere manier georganiseerd zijn of met elkaar samenwerken. De vraag is hoe die organisatie of samenwerking zich voltrekt om daadwerkelijk bewustzijn te genereren? Er zijn ook alternatieve visies, zoals het cosmopsychisme dat zeer dicht bij Spinoza komt en stelt dat het universum bewustzijn bevat en op grond hiervan alles in de wereld op zijn eigen wijze bewustzijn bezit. Een andere visie biedt het emergente panpsychisme. Deze denkwijze gaat ervan uit dat een toenemende complexiteit van de materie nieuwe vormen en krachten voortbrengt waardoor bewustzijn mogelijk wordt.


Al deze filosofische visies moeten nog verder ontwikkeld en met de natuurwetenschappen in verband gebracht worden. Toch is het positief dat hierover wordt nagedacht, juist in een tijd dat we eindelijk ter harte nemen wat Spinoza ons al meer dan drie eeuwen geleden vertelde. Mensen zijn geen heer en meester over de natuur; ze maken zowel materieel als geestelijk deel van haar uit en moeten zich daarnaar gedragen. Wij dienen dus nieuwe soorten relaties met de natuur aan te gaan waarvoor zij zelf voorbeelden biedt. Biologen onderzoeken nu hoe bomen en sommige soorten schimmels symbiotische relaties met elkaar onderhouden waarbij bomen suikers en vetten ruilen met schimmels voor water en mineralen. Bomen en schimmels weten dus al heel lang hoe het moet, nu moeten wij mensen dit ook leren.


1. Stanford Encyclopedia of Philosophy, ‘Baruch Spinoza’. https://plato.stanford.edu/entries/spinoza/
2. Benedict de Spinoza, The Ethics, https://www.gutenberg.org/files/3800/3800-h/3800-h.htm
3. Stanford Encyclopedia of Philosophy, ’Panpsychism’, https://plato.stanford.edu/entries/panpsychism/ 


Katalin Herzog















INTERVIEW

 

HET REIZEN EN DE GEVOLGEN 

 

Katalin Herzog: Waarom reis je de wereld rond?

 

Radek Dabrowski: In 2007 besloot ik om grote reizen te maken, liefst naar dunbevolkte en moeilijk te bereiken oorden. De confrontatie met het onverwachte en het onbekende zou mij helpen om de lethargie van het dagelijks leven van mij af te schudden en het ritueel van het atelier te doorbreken. Ik wilde mijn lichamelijke en geestelijke vermogens testen om te weten te komen wie ik als persoon en als kunstenaar ben. Tijdens mijn reizen bezocht ik verschillende landen en continenten en ervoer de natuur vaak als een gevaarlijke en zelfs vijandige entiteit, waarmee ik moest leren omgaan. Vaak raakte ik uitgeput of kwam in zulke gevaarlijke situaties terecht dat ik voor mijn leven moest vrezen. Hoewel ik het gevaar niet opzocht, nam ik wel risico’s om boeiende ervaringen op te doen. 

     

De behoefte hieraan voelde ik al in 2003 bij het zien van Der Wanderer über dem Nebelmeer (1818), een schilderij van Caspar David Friedrich. Ik vereenzelvigde mij met de protagonist en wilde ervaren hoe het was om op zo’n rotspunt balancerend, overgeleverd te zijn aan de grootsheid van de natuur. Het duurde even voordat ik besefte op zoek te zijn naar het sublieme, waarmee dit schilderij vanaf de romantiek geassocieerd wordt. Eenmaal op reis, nam ik mij voor om naar analogie van de ‘Wandelaar’ foto’s te maken van mijzelf, op de rug gezien (‘rugfiguur’ genoemd). Dit deed ik met behulp van een zelfontspanner of medereizigers vooral op punten, waar in een landschap een weg ophield. Ik bereikte het einde van mijn pad, de volgende stap zou de dood betekenen. Soms voelde ik mij euforisch en soms teleurgesteld en wilde dan snel aan een volgende tocht beginnen. Daarom kwamen er ook foto’s die laten zien dat ik wegloop, op zoek naar een nieuw, uitdagend avontuur. Na zo’n tien grote reizen had ik veel foto’s van landschappen waarin ik wel of niet voorkwam en hier maakte ik een selectie uit voor het boek The Vistas (2018, eerste editie). Dit was ons eerste project. Jij hebt toen een artikel geschreven waarin je mijn foto’s hebt geïnterpreteerd in het kader van verschillende filosofische theorieën over het sublieme. Het was ook het eerste boek waarvoor ik teksten over mijn avonturen schreef.


Nu, zes jaar later, zijn wij aan een nieuw project begonnen dat dit boek Under the Volcano heeft opgeleverd. Tijdens mijn reizen raakte ik gefascineerd door vulkanen, hetgeen in de IJsland-reis culmineerde waarna ik weer een reis naar Zuid-Amerika ondernam om de vulkanen in de Andes te bezoeken en te fotograferen. Hoewel ik nog steeds op zoek ben naar het sublieme is er een verschil tussen de twee projecten. Allereerst is onze tweede samenwerking nu veel hechter, zodat de beelden en teksten die we voortbrengen meer met elkaar verweven zijn. Maar het project van de The Vistas is ook anders dan dat van Under the Volcano, omdat het eerste vooral gericht was op het uitdagen en het leren kennen van mijzelf. Mijn ‘rugfiguren’ tonen zeer belangrijke momenten voor mijzelf, hoewel ik in mijn beelden wel rekening houd met beschouwers. De foto’s voor het tweede project tonen eveneens mijn ervaringen ter plekke, maar doen dat door de kwaliteiten van de afgebeelde landschappen die, naar ik hoop, ook bij anderen soortgelijke ervaringen oproepen. Om beschouwers en lezers hiertoe aan te moedigen, voeg ik aan de foto’s onderschriften en poëtische teksten toe waarin ik de landschappen, bovenal de vulkanen, direct aanspreek. Hier komt nog een taak bij die ik mij tijdens het reizen heb gesteld, namelijk om in mijn werk de nog aanwezige ‘pure natuur’ te tonen, voordat het definitief verdwijnt.

 

GEFASCINEERD DOOR VULKANEN 

 

KH: Wat betekenen vulkanen voor jou?

 

RD: In 2002 ben ik naar Sicilië gegaan om schilderijen van Michelangelo da Caravaggio te bekijken, maar wilde ook het eiland verkennen. Op een avond kwam ik in Catania aan, waar ik bleef slapen. De volgende ochtend ging ik de stad in en kon mijn ogen niet geloven: alles was pikzwart. Mij werd verteld dat dit kwam door de Etna die eeuwenlang rook had uitgestoten. Ik wilde de vulkaan bezoeken, maar vanwege de recente uitgebarsting, was de weg naar de krater door lava geblokkeerd. Ik was niet bijzonder geïnteresseerd in de vulkaan. Wat indruk op mij maakte was dat onder de oppervlakte een enorme kracht schuilt die wij mensen absoluut niet kunnen controleren. 


Pas tijdens mijn rondreis in Chili, Peru en Argentinië in 2007, bij mijn eerste confrontatie met vulkanen in de Andes, besefte ik ten volle hoe prachtig, maar ook afschrikwekkend vulkanisme is. Het trekt mij zeer aan, maar tegelijkertijd weet ik dat het mijn einde kan veroorzaken. Ik lijk wel een insect dat rechtstreeks op het vuur afvliegt. De daaropvolgende jaren heb ik vulkanen in Europa bezocht, zoals de Vesuvius en de Santorini caldera. Als toppunt van mijn vulkaan-avontuur besloot ik in 2023 naar IJsland te gaan vanwege de bijzondere vorm en extreme aanwezigheid van het vulkanisme aldaar.   Massieve gletsjers bedekken actieve vulkanen die regelmatig uitbarsten. Dat er onder de lagen ijs en sneeuw kokendhete magma borrelt op weg naar de oppervlakte, voedt mijn verbeelding. 


Mijn eerste vulkaan op het eiland was Fagradalsfjall die ondanks de dikke mist een enorme indruk op mij maakte. Ik kon niet zien waar de weg naartoe liep of waar de krater zich bevond en dit verstrekte mijn idee dat deze vurige berg veel groter en gevaarlijker was dan hij in werkelijkheid is. Hoewel ik wist dat ik redelijk veilig was, klonk zelfs het gekraak van mijn voetstappen of een kreet van een vogel levensbedreigend. Mijn bewustzijn leek uitgeschakeld; onzekerheid en angst stegen in mij op als magma in een krater. Meer dan ooit gedurende mijn lange tochten in landschappen en het beklimmen van vulkanen, ervoer ik hier de krachten van de natuur. Geteisterd door snerpend koude winden gleed ik uit over ijskappen, liep ik op messcherpe lavavelden, maar genoot ook van weelderige, groene valleien en bloeiende lupine-velden. Regelmatig verkeerde ik in gevaarlijke situaties, maar dit weerhield mij er niet van om verder te gaan. Ik begon mij meer zorgen te maken over IJsland dan over mijzelf. De gletsjers waaronder veel vulkanen in IJsland schuilen, zijn snel aan het smelten en de ramp die hiervan het gevolg zal zijn, kan dit natuurwonder zomaar wegvagen. Misschien heb ik dit prachtige eiland nog net op tijd bezocht.

 

HET DOEL VAN DIT PROJECT

 

KH: Wat is jouw visie op dit project, resulterend in het boek Under the Volcano?

 

RD: Het is een kunstproject waarmee ik mijn verbondenheid met de natuur en mijn fascinatie met natuurkrachten ook aan anderen wil laten zien. Hiervoor maak ik een ontdekkingsreis naar zo ongerept mogelijke plekken op aarde, waar ik nog de ‘pure natuur’ kan beleven en fotograferen. Een ontdekkingsreis, zoals in de 16de eeuw is in onze tijd helaas niet meer mogelijk. Alles op aarde is al gezien, beschreven en gefotografeerd. Toch denk ik dat het nog niet helemaal tot ons is doorgedrongen hoe bijzonder de aarde in het heelal is. Vanuit een soort naïef enthousiasme wil ik daarom de ‘pure natuur’ in mijn foto’s laten zien en hiermee ook anderen uit te nodigen en te prikkelen om iets soortgelijks te ervaren.


Tijdens mijn avonturen word ik geconfronteerd met bijzondere plekken en gebeurtenissen op aarde die verschillende en tegenstrijdige emoties bij mij oproepen. Juist die wil ik in mijn foto’s ‘vangen’. In de natuur ervaar ik angst, beklemming, verwarring en uitzichtloosheid, tegenover en soms bijna tegelijkertijd met hoop, levenslust, bewondering en euforie. Zulke tegenstrijdigheden zijn kenmerkend voor sublieme ervaringen als bijvoorbeeld tijdens heftige natuurverschijnselen ons gevoel van zelfbehoud wordt aangesproken. Voelen we ons bedreigd dan overheersen de negatieve emoties, maar als we ons op een veilige afstand bevinden, kunnen we ook positieve ervaringen hebben, zij het met een klein zwart randje.  


Helaas overheerst nu vooral het negatieve bij confrontaties met de veranderende natuur en de extreme weersomstandigheden die we tegenwoordig meemaken. Daarom wil ik in mijn foto’s het ‘pure’ en het sublieme tonen, voordat we de planeet vernietigd hebben. Dit wil ik niemand opdringen; men kan ook genieten van de schoonheid van de afgebeelde landschappen. Maar komt iemand dankzij mijn foto’s en teksten tot de realisering van de gevaren die onze wonder-planeet bedreigen en gaat hierover met anderen praten, dan zie ik dit als een extra, positieve effect van mijn werk.

 

OVERDRACHTELIJK DENKEN EN TAAL

 

KH: Waarom gebruik je zoveel personificaties en metaforen in je werk?

 

RD: De aarde zie ik als een levend organisme dat voortdurend in beweging is en allerlei veranderingen veroorzaakt. Misschien heeft zij ook ervaringen die voor ons mensen verborgen blijven. Ieder landschap, vooral als het vulkanisch is, heeft een eigen karakter dat zich via een specifieke stijl openbaart. Daarom beschouw ik vulkanen als personen met wie ik direct kan communiceren. Ik praat tegen ze en zie hun acties als antwoorden. Soms braken ze allesverzengende, hete lavastromen en gaswolken uit en bombarderen ze hun omgeving met grote stenen. Maar vaak wachten ze geduldig onder ijskappen of een dikke deken van wolken tot ze kunnen uitbarsten. Ze benemen mij de adem met hun giftige dampen en loeren naar mijn kapriolen op hun machtige rug. Met hun uitbarstingen vernietigen ze veel in hun omgeving, maar schudden ook de aarde om mensen uit hun dromen van zekerheid te wekken en aan hun sterfelijkheid te herinneren. 


Voor mij zijn personificaties van landschappen en natuurkrachten niet alleen literaire vondsten in mijn teksten, maar zij geven ook vorm aan houdingen waardoor ik de natuur directer kan benaderen en een emotionele band met haar kan opbouwen. Naast dat ik vulkanen als personen zie, vat ik mijzelf soms op als een vulkaan. Hoewel het maken van kunst geen natuurverschijnsel is, kan in mijn geest soms een idee opborrelen, zoals magma in een vulkaan dat ik dan in de vorm van een werk weer uitspuw. Dergelijke metaforen zijn niet nieuw voor mij. In 2000 zag ik mijzelf als een irritante horzel of wekker, toen ik met mijn schilderijen beschouwers wilde oproepen tot directe ervaringen in de werkelijkheid en hen wakker wilde schudden uit hun gezapig leven.


Metaforen helpen mij ook te beseffen welke taken ik als kunstenaar op mij neem en welke effecten ik met mijn foto’s en teksten wil bereiken. Overdrachtelijke taal komt vaak voor in mythes, sprookjes en gedichten, talige uitingen die dichter bij de beeldende kunsten staan dan de dagelijkse en de wetenschappelijke taal. In de eerste wordt gebruik gemaakt van overdrachtelijke taal zonder diens werking en schoonheid te beseffen en in de tweede is het een taboe. Ondanks dat wetenschappers zo objectief mogelijk willen zijn, kunnen zij niet zonder de creativiteit van het overdrachtelijke. Anders wordt denken, maken en communiceren onmogelijk.  


Katalin Herzog en Radek Dabrowski