zaterdag 28 maart 2015

TJAMPOER



In het boekje No Problem Brother (1997) van Roy Villevoye staan vier foto’s die betrekking hebben op zijn werk ‘Tjampoer’. Op de eerste foto arrangeren vijf Papoea’s, tussen de bananenplanten, gekleurde vellen papier tot een geheel van drie lagen. Zij zijn verdiept in het nauwkeurige werkje; een blanke man op de voorgrond helpt hen daarbij. Op de tweede foto zien wij dezelfde Papoea’s die nu het keurige arrangement vasthouden: twee blanken staan achter hen. Een van hen is de kunstenaar die de foto maakt. De rommelige achtergrond toont enkele hutten en een rivier. Op de derde foto wordt het kunstwerk ‘Tjampoer’ (in het Indonesisch mengen) voor een tentoonstelling in gereedheid gebracht. Twee blanke mannen, kennelijk museummedewerkers, zijn daarmee zorgvuldig bezig. In ‘Tjampoer’ staan de Papoea’s evenwijdig aan het beeldvlak, de kunstenaar en zijn metgezel zijn verdwenen, het beeld is strak gekaderd en de achtergrond is rustig. Op de laatste foto houdt een Papoea een boek op met een foto van ‘Tjampoer’ erin; drie anderen zitten naast en achter hem in een rokerige hut. Het beeld is weer naar zijn oorsprong teruggekeerd.


Deze foto’s tonen in meerdere opzichten de werkwijze van het mengen die binnen de beeldende kunst veelvuldig gebruikt wordt. Het gaat hierbij niet in de eerste plaats om het mengen van verf of het vermengen van beelden uit de westerse, artistieke traditie, zoals dat tot de negentiende eeuw gebruikelijk was. Dit metaforische mengen brengt zaken uit verschillende gebieden van de westerse cultuur bij elkaar en vermengt zelfs dingen uit zeer verschillende culturen. Vaak is hier sprake van het bijeenbrengen van fragmenten en citaten, dus van brokstukken in plaats van hele dingen. Collages en montages, met hun verrassende en vaak poëtische vermengingen, ‘uitgevonden’ door de Kubisten en Surrealisten, zijn verantwoordelijk voor het ontstaan van dit nu zo populair procédé.

Tegenwoordig wordt er naar hartenlust gemixt in en met kunstwerken. Binnen installaties worden allerlei brokstukken en dingen bij elkaar gezet, in de hoop dat ‘er iets gaat gebeuren’. Fragmenten van beelden en teksten worden ‘met elkaar geconfronteerd’, in de hoop dat er een ‘dialoog’ tussen betekenissen ontstaat. Kunstenaars husselen brokkelige ideeën door elkaar tot kunstwerken en curatoren klutsen kunstwerken weer tot thema-tentoonstellingen, waarmee zij ‘zichzelf willen verrassen’.

Omdat dit mixen zo fijn is om te doen en zo prikkelend lijkt voor de beschouwer, vergeet men vaak dat het resultaat ook nog ergens naar moet ‘smaken’. Mengen is namelijk niet alleen een artistieke, maar ook een culinaire werkwijze. Goede koks weten dat je zeer verschillende etenswaren met elkaar kan combineren, opdat er nieuwe gerechten ontstaan, maar dat je niet zomaar alles in een blender kunt gooien. Smaken, texturen en kleuren van ingrediënten dienen op elkaar te worden afgestemd tot er een goede compositie ontstaat. Want ook al is de combinatie nog zo ongewoon, de chef heeft het ‘karakter’ van het gerecht al op het oog, nog voordat hij het gaat bereiden. Een goed gerecht berust op associaties en ontstaat gedeeltelijk spontaan, soms zelfs uit ongelukjes, net zoals een goed kunstwerk, maar het is evident dat er naar een bijzondere combinatie van smaken wordt gestreefd en niet naar het prutje dat iedereen wel kan maken.

Bij veel beeldende werken van deze tijd ervaar ik een doelloos en zinloos mengen. Door elkaar gehusseld en in elkaar geklutst, lijkt iets al gauw een kunstwerk; lekker onoverzichtelijk, met de geur van poëzie en verrassing. Zoals zo vaak wordt hier het doel, in dit geval een bijzonder en veelbetekenend kunstwerk, verwisseld met het middel, in dit geval het procédé van het mengen.

Zo niet in het werk ‘Tjampoer’ van Roy Villevoye. De titel is afkomstig van de Papoea’s zelf die gedurende het arrangeren plotseling begrepen wat er aan de hand was. Villevoye bevond zich bij de Asmat in Nieuw Guinea en had daar al fotowerken gemaakt met vellen papier in de drie drukkerskleuren: magenta, cyaan en geel. De kleuren van Mondriaan gaf hij, in een industrieel jasje, als het ware aan de Papoea’s cadeau. Op hun beurt schonken zij hem hun drie symbolische kleuren, het wit van kalk, het zwart van houtskool en het rood-bruin van aarde.


‘Tjampoer’ laat zien hoe de Papoea’s, op aanwijzing van Villevoye, hun kleuren over vellen papier in de westerse, primaire kleuren plaatsen en daar twee foto’s overheen leggen: van een donkere rug met een roze litteken en van een blanke rug met strengen zwart haar. Zo worden de symbolische kleuren van de Asmat ‘gemixt’ met de kern van de westerse, moderne kunst, die van de kleurenfotografie en de industriële reproductie van beelden, waarbij ook de zwarte en blanke huidskleuren in elkaars nabijheid geraken. Door dit werk vervolgens via het rasterprincipe te componeren, in een boek en een museumzaal te tonen, worden de Papoea’s binnen de westerse cultuur gehaald, maar de foto keert ook weer naar Nieuw Guinea terug.
Roy Villevoye is dus een goede chef. Hij grabbelt niet zomaar dingen bij elkaar, waarna hij aan het mixen slaat. Zorgvuldig kiest hij zijn beeldende en conceptuele ingrediënten uit verschillende werelden en componeert deze tot kunstwerken met een nieuwe, veelbetekenende samenhang en een duidelijk eigen karakter.

KATALIN HERZOG

Deze column werd in 2003 gepubliceerd in De Nieuwe, Arti et Amicitiae.