* William Kentridge, Performance of Triumphs & Laments. Aan de oevers van de Tiber in Rome, 2016.
Kunstenaars vertellen vaak dat ze tijdens het maken van hun werk nog net zo spelen als toen ze kinderen waren. Toch zijn er grote verschillen. Kinderen geven zich over aan het spel, terwijl bij kunstenaars spel en werk gaan samenvallen en worden dan vergezeld door reflectie.1 a, b) Het spel wordt het creatieve proces waarbinnen kunstwerken ontstaan en ook de vraag opkomt: ‘Wie ben ik als kunstenaar?’ Deze vraag is niet op het karakter gericht, maar op het ‘zelf’ dat zich binnen het kunstenaarschap manifesteert.2)
Hoewel de ontwikkeling van het spel bij kunstenaars individueel is, kent het historische accenten.3) Dit wil ik laten zien door de tegenoverstelling van twee kunstenaars: Ossip (Snoeck), 72 jaar en William Kentridge, 69 jaar. Ze zijn generatiegenoten, maar komen van verschillende continenten en hebben andere politieke/sociale achtergronden. Hun beider werk heeft connecties met de kunst van de vroege avant-garde, hun ideeën over het kunstenaarschap wijken echter van elkaar af.4)
Ossip bewerkt oude foto’s, combineert ze met gebruiksvoorwerpen en brengt ze soms in beweging. Zijn werk is speels en doet aan Dada en Surrealisme denken. In interviews zegt hij nog steeds te spelen, zoals hij dat als kind deed. Dit ‘kinderspel’ is zo wezenlijk voor hem dat hij het begrip kunst niet kan uitstaan en ook niets te maken wil hebben met kunststromingen. Hij werkt ‘puur intuïtief’ en ‘associeert zijn beelden bij elkaar’. Ossip kan zijn werk niet ‘uitleggen’ en wil ook niet dat anderen dat doen. De oorsprong ervan is ‘een wonder’ voor hem.
In zijn atelier omgeeft hij zich met zijn beelden die hij als veruitwendigingen van zichzelf ziet: ‘Wat je doet, is wie je bent’. Zo wil hij het ‘mysterie van zichzelf’ ontdekken, maar vindt ‘analyseren’ moeilijk, daar het om ‘onbewuste processen’ gaat. Hiermee dwarsboomt hij zijn eigen pogingen om zijn werk en kunstenaarschap te begrijpen. Voor hem zijn beide mysterieus, ontoegankelijk en moeten ook zo blijven. Dit soort denken is herleidbaar tot de romantische kunstfilosofie waarvan sommige elementen mythes zijn geworden die tot in de 20ste eeuw (ook bij avant-garde bewegingen) golden, omdat ze de kunst en de kunstenaar tot bovenaardse proporties verhieven.5)
In het werk van William Kentridge zijn houtskooltekeningen, assemblages, objecten, performances en films met elkaar verweven. Hij is geïnteresseerd in meerdere avant-garde stromingen die zowel artistiek als maatschappelijk vernieuwend waren. Zijn werk kent een soortgelijk samengaan van kunst en de politiek, vooral die van Zuid-Afrika.
Tijdens de coronapandemie gebruikte hij de lockdowns om de vraag ‘Wie ben ik als kunstenaar?’ te beantwoorden in de videofilm: Self-portrait as a coffee-pot (2020-2024).6) Hierin stelt hij zijn atelier gelijk aan het binnenste van zijn hoofd. In die gecombineerde ruimte voltrekt zich het spel van maken en reflecteren. Tegelijkertijd wordt het ‘zelf’ gevormd dat identiek is aan de zoektocht ernaar binnen het creatief proces.
In negen episodes laat Kentridge zien dat in de geest van de kunstenaar zich vele, vaak aan elkaar tegengestelde, ideeën uit verschillende bronnen bevinden. Bovendien zijn er talloze mogelijkheden om deze te associëren. Keuzes en verwerkingen vinden plaats tijdens een gesprek tussen een creatief en een rationeel deel van het ‘zelf’, die door Kentridge beide letterlijk gespeeld worden.7) Maker en criticus spreken elkaar vaak tegen, maar in de laatste episode beweren ze eensgezind: ‘Wij zijn aan het werk’. Op deze wijze benadrukt Kentridge dat men ook tijdens moeilijke omstandigheden, zoals die van het huidige wereldgebeuren, kunst moet blijven maken om het leven zin te geven.
In tegenstelling tot de geslotenheid van het spel van Ossip is het spel van Kentridge open. Dit komt hedendaags over en past bij de postmoderne kritiek op Romantische mythes.8) Kentridge geeft echter geen directe kritiek. Hij opent het creatief proces om beschouwers zicht te bieden op het maken van kunst en de gelijktijdige vorming van het kunstenaarschap. Dit spel is vol van onzekerheden en ambiguïteiten en juist daardoor zijn kunst en kunstenaarschap hier geen mysteries.9)
Romantische mythes stuiten tegenwoordig op kritiek in een deel van de kunstwereld. Toch zou ik kunstenaars en bemiddelaars, die er nog steeds van uitgaan, niet de kost willen geven. Gedurende zijn 200-jarig bestaan hebben deze ideeën zich stevig in de westerse cultuur verankerd. Maar in mythes kan men spontaan geloven, terwijl het volgen van creatieve processen geduld vereist, waarbij beschouwers onzekerheid en meerduidigheid moeten doorleven en uithouden.10) Ik hoop dan ook dat kunstenaars ons dit zullen leren, opdat we eindelijk een reëel beeld van kunst en kunstenaarschap verkrijgen.
Katalin Herzog
Deze column is gepubliceerd in de KunstKrant, januari/februari 2025, p. 13.
* William Kentrigde, Performance of Triumphs & Laments.jpg. This file is licensed under the Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 International license, Philip Miller 2016.
---------------------------------------------------------------------------------
NOTEN (na publicatie toegevoegd):
1.a. Zowel het spel van kinderen als van kunstenaars is niet vrij van cognitieve elementen, zoals: denken, oordelen, fantaseren, problemen oplossen en gebruik van het geheugen. Deze elementen kennen bij kinderen tot en met de pubertijd een snelle ontwikkeling en blijven daarna nog veranderen. Tijdens het spelen duiken ze onder in het spel en kunnen een toestand veroorzaken die flow wordt genoemd. Ze worden dan min of meer onbewust gebruikt (van voor-bewust tot geheel onbewust) maar zijn wel aanwezig en sturen ook het spel. Vaak meent men tijdens het spelen/maken 'geheel intuïtief' te handelen waarbij er geen sprake zou zijn van cognitieve activiteiten. In de psychologie wordt intuïtie echter meestal gedefinieerd als een automatische verwerking van eerder geleerde en in het onbewuste deel van het geheugen opgeslagen ervaringen en kennis.
Intuïtie wordt vaak gemystificeerd als het 'schouwen van hogere of diepere waarheden' of de 'kern van het eigen ik' die onfeilbaar het goede en ware zou inhouden. Gezien vanuit de psychologie is intuïtie echter een functie van de menselijke geest die snel toegang geeft tot inhouden van het onbewuste (gezonken, vergeten of verdrongen ervaringen en kennis). Zie ook het artikel: 'Creativiteit in theorie en praktijk': https://kunstzaken.blogspot.com/2009/11/katalin.html
Zo'n enorm, onbewust reservoir is 'handig', zowel in het dagelijks leven als in de kunsten. Bij de eerste helpt het onbewuste ons om in gevaarlijke situaties snel te handelen, om problemen snel te op te lossen en sommige, onbewust geworden handelingen, zoals traplopen, autorijden of een sport beoefenen, automatisch uit te voeren. Bij de uitoefening van de kunsten krijgen we door de intuïtie toegang tot inhouden van het onbewuste die al bewerkt en met elkaar verbonden zijn. Wat ons echter niet duidelijk wordt, is hoe het onbewuste precies werkt; dit kan alleen door wetenschappelijk onderzoek achterhaald worden. De hoge, mysterieuze waardering van intuïtie in de kunsten (soms gelijkgesteld met emoties) komt voort uit de werking van het onbewuste. Omdat we daar geen toegang toe hebben, gaan we er mythische verklaringen voor zoeken. Daarbij hoort ook het idee dat de persoonlijke intuïtie onfeilbaar zou zijn, altijd het goede en ware zou voortbrengen, vanwege zijn diepe oorsprong. Dit is echter een problematische opvatting, aangezien alles wat uit het onbewuste opborrelt zowel goed als slecht, waar of onwaar kan zijn. Dergelijke morele waarderingen behoren immers tot de functies van het bewustzijn.
1 b. Kinderen en kunstenaars gebruiken beide hun intuïtie tijdens het spel, maar ze verschillen in datgene wat ze na het spel (of tussen de fases van het spel in) doen. Kunstenaars reflecteren over hun handelingen, ervaringen en resultaten, terwijl kinderen (voor de puberteit) dat niet kunnen. Reflectie (in het kader van kunst) is een mengsel van bewustwording van onbewuste inhouden van het geheugen, van de eigen doelen, criteria en de kritiek op resultaten van het creatief proces. Gedurende de reflectie kunnen vragen opkomen als: Wat heb ik eigenlijk gedaan?, Wat waren mijn doelen/criteria? Heb ik daaraan voldaan?, Wat kan/moet ik nog veranderen/verbeteren?, Kan ik dit werk accepteren als onderdeel van mijn oeuvre? Als de reflectie intreedt, heeft de flow plaats gemaakt voor het denken, waarderen en bekritiseren op een min of meer bewust niveau waarbij de eigen doelen/criteria belangrijk zijn. Beeldend kunstenaars nemen dan letterlijk afstand van hun werk en zorgen soms ook voor veranderingen van bijvoorbeeld de belichting en/of de stand van het werk (van opzij, op zijn kop, enz.).
Reflectie vraagt veel geestelijk energie en de uitkomsten ervan kunnen teleurstellend zijn als blijkt dat ideeën, doelen en criteria niet gerealiseerd zijn. Daarom zeggen sommige kunstenaars niet te willen 'denken' en ook geen kennis te willen gebruiken van de (in een tijd geldende) kunstgeschiedenis die bij reflectie een belangrijk klankbord voor het eigen werk kan vormen. Dit komt neer op een hoge waardering van het intuïtieve, emotionele en onbewuste, tegenover een geringe waardering van het reflectieve, redelijke en bewuste, wat een erfenis is van de 18de en 19de eeuwse Romantiek. In de praktijk van het maken worden echter vele functies van de menselijke geest gebruikt. Kunstenaars die met deze functies niet alleen onbewust, maar ook bewust kunnen omgaan, profiteren daarvan. Zie het artikel: 'Helder verstand en duister gevoel', https://kunstzaken.blogspot.com/2014/12/helder-verstand-duister-gevoel.html
2. De grote vraag: 'Wie ben ik als kunstenaar?' kan gebaseerd zijn op technische, esthetische, psychologische, morele, poitieke/sociale doelen/criteria die bij elke kunstenaar in verschillende samenstelling en mate van belangrijkheid aanwezig zijn. Dergelijke doelen/criteria worden meestal niet van tevoren opgesteld, maar tijdens het werken gevormd en in verband gebracht met eerder opgedane ervaringen/kennis die ook historische elementen bevatten. Deze 'grote vraag' kan als volgt geparafraseerd worden: 'wie ben ik als kunstenaar als ik dit soort werk, zo en zo, met deze materialen, met dit doel en volgens deze criteria maak?' Kunstenaars gaan verschillend met zo'n vraag om; sommigen formuleren hem nogal expliciet, bij anderen blijft de vraag meer op de achtergrond bij het reflecteren over het werk.
3. Kunstenaars kunnen met anderen samen spelen/werken, maar dat begint pas in een fase waarin het eigen kunstenaarschap al een ontwikkeling heeft doorlopen. Met historische accenten worden hier geërfde ideeën bedoeld die meestal als vanzelfsprekend worden opgevat.
4. De kunstenaars die in deze column figureren, hebben niets met elkaar te maken. Ze zijn door mij tegenover elkaar gezet, vanwege hun contrasterende ideeën over kunstenaarschap en kunst. Ze komen van verschillende continenten en hun persoonlijke, sociale/politieke achtergronden zijn ook zeer verschillend:
-Ossip is de zoon van de in Nederland bekende beeldhouwer Jan Snoeck (1927-2018). Hij is opgegroeid in het naoorlogse Nederland, waar vrede en een toenemende welvaart heersten. Door de kunstpraktijk van zijn vader was hij van jongs af aan vertrouwd met het maken van kunst en met een organisatie van een kunstenaarsleven. Hoewel zijn aanleg al vroeg bleek, heeft Ossip geen formele kunstopleiding gehad. Hij is er trots op dat hij autodidact is, maar het is niet duidelijk of dit voortkomt uit het 20ste -eeuwse idee van 'ware kunstenaarschap' of uit het zich afzetten tegen zijn vader. Hij zegt zijn vader nooit als een concurrent ervaren te hebben. De film 'Van vader op zoon' (een documentaire van Ando Lucia, 2019) toont echter hun moeizame communicatie. Ossips werk is gericht op één soort kunst die in zichzelf gevarieerd is.
-Kentridge is de zoon van twee anti-apartheids advocaten. Hij is in een politiek bewust milieu opgegroeid, ten tijde van de apartheid in Zuid Afrika. Naast beeldende kunst heeft hij ook andere studies doorlopen, zoals politicologie en Afrikaanse studies. Kentridge wilde aanvankelijk acteur worden en heeft in Parijs een opleiding in mime gevolgd. De politieke/sociale geschiedenis van Zuid-Afrika is steeds in zijn werk aanwezig, verbonden met de westerse cultuur- en kunstgeschiedenis. Hij is ook zeer geïnteresseerd in de hedendaagse ontwikkelingen van politiek, cultuur en kunst. Kentridge is internationaal georiënteerd, beoefent verschillende kunstsoorten in verband met elkaar, werkt met kunstenaars uit andere disciplines samen en toont zijn werk in vele landen (o.a. in Nederland).
5. Ossip bevindt zich op de grens van afwijzen van en verlangen naar kennis. Kennis van de kunstgeschiedenis wijst hij af, maar wil zijn werk wel gebruiken om meer over zichzelf te weten te komen. Daartoe is hij echter niet in staat en dat kan twee oorzaken hebben. Of hij zoekt niet naar wie hij als kunstenaar is, maar wat zijn karakter is, hoewel die van elkaar verschillen. Of hij heeft de romantische mythes over het kunstenaarschap zodanig geïnternaliseerd dat hij ze niet kan of 'mag' doorbreken. Hoe dan ook, hij zegt te lijden onder het 'beroep' van de kunstenaar, wat op de laatste oorzaak kan wijzen waarin het lijden als een noodzakelijke voorwaarde voor goede kunst geldt.
6. De titel van de film Self-portrait as a coffee-pot laat zien dat in het atelier van Kentridge alles deel uitmaakt van een zelfportret. Zo ook de koffiepot die in zijn oeuvre als een kunstobject met een menselijke uitdrukking verschijnt. Dit wijst op een pluriforme opvatting van het kunstenaarschap. Kentridge toont in zijn film twee kunstenaarspersoonlijkheden: de maker en de criticus, maar zou waarschijnlijk ook andere rollen verwelkomen die deel uitmaken van een meervoudige persoonlijkheid. In het dagelijks leven wordt dit als een pathologie gezien, hoewel we nu weten dat de eenheid van de persoonlijkheid slechts een sociaal gewenste vorm is. In de kunst wordt de meervoudigheid eerder dan in het dagelijks leven geaccepteerd. Zie ook de column: 'Ze kunnen het maken niet laten':
https://kunstzaken.blogspot.com/2024/03/ze-kunnen-het-werken-niet-laten.html
7. Kentridge 'speelt' niet alleen tijdens het maken van beeldende kunst, maar acteert ook, zoals in de hier besproken film en hij regisseert films en performances.
8. De postmoderne kritiek richt zich vooral op de kunstenaar als genie, iemand die zijn talent van God of de natuur heeft ontvangen en door zijn hoge positie (naast God) de enige is die 'ware kunst' kan voortbrengen. Zie ook de column: 'Genie en Robot',
9. De hedendaagse opvatting van het spel van kunstenaars,
10. De gelovige is volgens de kerkvader Tertullianus (3de eeuw) iemand die gelooft, ondanks dat de inhouden van dat geloof hem als absurd *, (onbegrijpelijk, ongerijmd of onzinnig) overkomen, (Credo quia absurdum). God of goden en geesten zijn onbegrijpelijk en slecht toegankelijk voor mensen. Ze voeren allerlei rituelen uit om dichterbij te komen, maar blijven afhankelijk van de grillen van de 'hogere wezens'. Een meer aardse en menselijke visie op kunst en kunstenaarschap zorgt voor toegankelijkheid waarbij de onzekerheden en ambiguïteiten van kunst als het ware doorleefd kunnen worden, zodat beschouwers en onderzoekers kunstwerken kunnen benaderen door het proces van de interpretatie. Dit leidt niet tot transparantie, maar zorgt voor meer inleving in en begrip van kunst. Kunst wordt dan niet als geniaal, hoog of diep ervaren, maar als een specifieke uiting van de menselijke creativiteit die ons veel plezier en inzicht biedt. En zoiets is wonderlijker dan welke mysterieuze associatie dan ook. Zie het artikel: 'Hoe kan hedendaagse kunst geïnterpreteerd worden':
https://kunstzaken.blogspot.com/2013/02/hoe-kan-hedendaagse-kunst geïnterpreteerd worden.html
* Kunstwerken kunnen ook absurd overkomen, maar dan behoort het absurde dat tot de vele uitdrukkingswijzen die kunstenaars ter beschikking hebben en in een werk willen toepassen. Enkele hiervan zijn: het komische, het tragische, het geidealiseerde, het realistische, het overvloedige, het sobere, het plechtige, het sublieme, enz.). Ze zorgen voor de algemene uitdrukking van kunstwerken en blijken zowel tijdens de beschouwing als de interpretatie. Uitdrukkingswijzen kunnen ook gecombineerd worden, zoals het tragikomische, waardoor de ambiguïteit van werken verstrekt wordt. Het sublieme is in zichzelf al ambigue, omdat het tegelijk plezier en pijn uitdrukt.