Voordat er iets was, was er Chaos, de oneindige, zwarte en lege ruimte, waaruit alles is ontstaan, dachten de oude Grieken. Maar hoe kan iets uit het niets voortkomen? Verhalenvertellers omzeilden deze moeilijke vraag: misschien was Chaos toch niet helemaal leeg, misschien bevatte hij losse materie die nog vorm moest krijgen.
Uit Chaos doemden dan ook Gaia, Moeder Aarde en Tartaros op, een enorme grot onder haar. Gaia was zo vruchtbaar dat zij via maagdelijke geboorte Uranos, de god van de hemel en Pontos, de god van de zee baarde. Voortaan werd zij stevig omhelsd door twee mannelijke krachten die, hoewel ze haar zonen waren, ook als haar echtgenoten functioneerden, met wie zij haar goddelijke nageslacht kreeg.
In de Griekse mythologie waren de wonderen de wereld nog niet uit. Alles was mogelijk als het verhaal maar werkte en spannend was om naar te luisteren. Gaia en Uranos kregen ruzie over kun kinderen die zo hoog opliep dat de aarde de hemel wilde doden. Chronos, een van de zonen van Gaia en god van de tijd, wilde daarbij wel helpen. Maar in plaats van Uranos uit het veld te ruimen, castreerde hij hem en wierp zijn afgehakte orgaan in zee. Uit het opspattende schuim kwam Aphrodite voort, de godin van de schoonheid en liefde, terwijl uit de bloeddruppels de drie Erinyen werden geboren. Zij waren de godinnen van meedogenloosheid, jaloezie en wraakzucht. Na de oergoden om Gaia heen, ‘schiepen’ de Grieken een uitgebreide godenfamilie die, onder auspiciën van de oppergod Zeus, de berg Olympus bewoonde. Aan deze goden was niets menselijks vreemd, behalve sterfelijkheid.
Net als in andere religieuze verhalen, ging het in de Griekse mythologie vooral om het verklaren van een raadselachtige en vreeswekkende werkelijkheid met gebruikmaking van personificaties en antropomorfismen. Levenloze dingen, abstracties, natuurkrachten en goden kregen menselijke vormen en eigenschappen toegekend, waardoor ze makkelijker te begrijpen en te benaderen waren. De verhalen over Gaia en haar nageslacht circuleerden al lang in de orale cultuur, voordat ze door de dichters Homerus in de 8ste eeuw voor Chr. en Hesiodos in de 7de eeuw voor Chr. werden opgetekend. Als metaforisch materiaal zijn ze nog in de kunsten aanwezig, maar maken geen onderdeel meer uit van onze dagelijkse werkelijkheid, of toch wel?
Gaia’s familieverhoudingen veranderden in de 20ste eeuw, toen James Lovelock in 1969 zijn ‘Gaia-hypothese’ ontwikkelde.1) Sindsdien geldt hij, en niet Chaos, als de ‘vader van moeder aarde’. Lovelock, die arts, chemicus en uitvinder was, stelde dat de aarde een ‘superorganisme’ is dat zichzelf reguleert om het leven in stand te houden. Daarom werken alle aardse systemen: levende organismen, land, water, ijs en de lucht samen om een evenwichtige toestand of homeostase te bereiken. Na verstoringen zorgen deze systemen op den duur voor een nieuw evenwicht dat een warmer of kouder klimaat dan het vorige kan opleveren.
Wetenschappers, vooral biologen waren niet enthousiast over de hypothese. Land, water en lucht beschouwden zij als levenloze entiteiten en begrepen niet of Gaia metaforisch dan wel mythisch bedoeld was. Dacht Lovelock nu werkelijk dat de aarde een levend organisme was dat bewust haar eigen voortbestaan kon reguleren? Volgens hen zorgde de naam voor een soort mysticisme. Daarentegen ontving het grote publiek Lovelocks boek Gaia, A New Look at Life on Earth (1979) positief.
Gaandeweg begonnen ook wetenschappers de ‘Gaia-hypothese’ – die steeds vaker ‘theorie’ werd genoemd – te accepteren. Er werd zelfs een nieuwe wetenschap, de Earth Science Systems, ontwikkeld waarin natuurwetenschappers en sociale wetenschappers samen onderzoek doen naar het verband tussen alle aardse systemen en de gevolgen van het menselijk ingrijpen daarin. Lovelock heeft het succes van zijn theorie nog beleefd en tot op hoge leeftijd bleef hij waarschuwen voor de huidige consequenties ervan: de opwarming van het klimaat. Hij benadrukte dat zoiets al in eerdere cycli van de aarde was voorgekomen, maar nu extreem wordt versneld door het toedoen van mensen. Op den duur zal Gaia weer voor zichzelf kunnen zorgen, maar of zij dan nog mensen kan herbergen, is zeer de vraag.
1. De 'Gaia Hypothesis', https://courses.seas.harvard.edu/climate/eli/Courses/EPS281r/Sources/Gaia/Gaia-hypothesis-wikipedia.pdf
Katalin Herzog
EEN DROOM
Ik ben een koe,
Onder de vulkaan geboren.
Een leegte vult mijn lichaam,
Tot aan mijn uiers.
Ik ben zo licht als een veertje,
Verdwaald in de grot.
Maar bang ben ik niet,
Zwevend onder de grond.
Het plafond trilt,
De wanden barsten.
De grond braakt
Stromend lava uit.
In de onderwereld,
Zweef ik langs wateren.
Ik zie een nieuw horizon,
In de buik van de vulkaan.
Ik stijg naar een plaats,
Waar boven beneden is.
Links niet anders dan rechts,
In de duisternis.
Een rare aantrekkingskracht
Doet mij zwellen.
Dan weer krimp ik,
Ver van het zonnestelsel.
Mijn uiers worden dik,
Ze fonkelen en sproeien
Nieuwe sterren en planeten,
De Melkweg in.
Als een komeet van ijsvlokken,
Schiet ik door het heelal.
Hier en daar in het niets,
Breng ik licht.
Radek Dabrowski
NAAR HET MIDDELPUNT VAN DE AARDE
Vierentwintig jaar lang hebben Russische geleerden geprobeerd om tot de diepste lagen van de aardkorst door te dringen. Vanaf 1970 hebben ze daarvoor boringen op het schiereiland Kola verricht. Uiteindelijk kwamen ze tot een diepte van 12 km, waar de temperatuur tot 180 graden opliep. Zij wilden een diepte van 15 km bereiken, maar daar zou een temperatuur van zo’n 300 graden C heersen die de boorkop zou doen smelten. Bij deze onderneming ging het slechts om het schilletje van de aarde - op Kola is de aardkorst zo’n 35 km dik - terwijl het middelpunt op een diepte van zo’n 6370 km ligt.
Hoewel men in de 19de eeuw veel wist over het oppervlak van de aarde, waren haar diepste diepten nog onbekend. Er heersten meerdere, tegenstrijdige theorieën en er was veel verwarring waarbij de fantasie goed gedijt. Dit is bijvoorbeeld te merken bij de Franse schrijver Jules Verne die in 1864 het boek Naar het middelpunt van de aarde publiceerde. Verne was op de hoogte van recente technische uitvindingen en de laatste stand van de wetenschappen en gebruikte zijn kennis in spannende avonturenromans voor het grote publiek. De protagonisten van Naar het middelpunt van de aarde zijn een geleerde professor, diens neef een geïnteresseerde amateur, en een praktische gids. Zij spraken het toenmalige publiek aan die geïnteresseerd was in de geologie, paleontologie en archeologie, genoot van de heftige emoties die zo’n avontuurlijke reis met zich meebrengt en ook oplossingsgericht was. Een dergelijk avontuur moest wel lukken. Tegenwoordig zouden we zo’n boek tot het genre van de science fiction rekenen, maar in die tijd kon men wetenschappelijke werkelijkheid en wetenschappelijke fictie nog niet goed van elkaar onderscheiden.
De roman begint met de beschrijving van het huis van professor Otto Lidenbrock, geoloog in Hamburg. Te midden van zijn verzameling ‘delfstoffen’ leeft hij er met zijn 17-jarige pleegdochter Gräuben en zijn neef/assistent Axel die verliefd zijn op elkaar. De professor is een typische 19de -eeuwse geleerde met een onwankelbaar geloof in de vooruitgang door het verwerven van zoveel mogelijk van kennis. Niet alleen weet hij alles van mineralen, maar hij is ook een bibliofiel en een polyglot, voortdurend op zoek naar oude boeken in ‘onleesbare’ talen. Op een dag komt hij thuis met een handschrift uit de 12de eeuw waaruit een oud perkament op de vloer glijdt. Na ontcijfering van de runen en de wijze van versleuteling, blijkt het een tekst te zijn van de IJslandse alchemist Arne Saknussemm uit de 16de eeuw die de volgende boodschap bevat:
Daal af in de krater van de Sneffels Yocul, die door de schaduw van de Scartaris getroffen wordt vóór de eerste juli, vermetele reiziger! En gij zult het middelpunt van de aarde bereiken. Ik heb het gedaan. Arne Saknussemm.1)
De dolenthousiaste professor wil meteen naar IJsland, maar zijn bangelijke neef weifelt. Uiteindelijk reizen ze met de stoomtrein en stoomboot eerst naar Kopenhagen en vandaar per zeilschip naar IJsland. In Reykjavik verzamelen zij alles voor de reis en verzekeren zich van de diensten van een IJslandse gids, Hans Bjelke. Met zijn drieën reizen ze vervolgens te paard naar het schiereiland Snaefellsnes waar de Snaeffelsyocüll verrijst, een slapende vulkaan bedekt met een gletsjer.
Zij dalen af in de krater die drie schachten heeft. De professor meent dat volgens IJslandse verhalen hier de ingang is naar het middelpunt van de aarde, maar welke schacht is de juiste? Saknussemm had het over de Scartaris, een van de toppen van de vulkaan, die als een zonnewijzer zou functioneren. Als de schaduw de middelste schacht aanwijst, daalt het gezelschap af in de diepte en manoeuvreert de bagage met touwen naar beneden.
Elke dag ‘genieten’ ze van scheepsbeschuit en gedroogd vlees waarbij ze water en jenever drinken. Hoewel ze op brokken lava slapen, blijven ze krachtig genoeg om weken achter elkaar hun afdaling in een ingewikkeld gangenstelsel voort te zetten. Gelukkig loopt de temperatuur nauwelijks op waardoor de professor in zijn idee bevestigd wordt dat er in het centrum van de aarde aangenaam toeven zal zijn. Axel daarentegen denkt dat het middelpunt een hete hel is. Hun meningsverschil berust op theorieën van verschillende historische wetenschappers. De professor gelooft in de theorie van Humphry Davy en Axel in die van Alexander von Humboldt. Toch erkent Lidenbrock dat de wetenschap nog lang niet alle geheimen van de binnenste van de aarde heeft ontraadseld.
Al dalend komen ze een wonderlijke lavagrot, kristallen wanden en verschillende aard- en steenlagen tegen die de professor en zijn neef volgens de stratografie van Charles Lyell duiden. Regelmatig raken ze in de problemen waarvan het verdwalen van Alex het meest ingrijpende is. Nadat hij gevonden is, verneemt hij dat de twee anderen een immens holte hebben gevonden met een zee erin. Boven het water worden dikke wolken door een straffe wind voortgedreven. De ruimte is gevuld met een soort elektrisch licht, er zijn beken, watervallen en er groeit een prehistorisch woud van enorme paddenstoelen. Dit zou de bevestiging kunnen zijn van de oude theorie dat de aarde hol is, maar de professor denkt dat ze nog niet tot het centrum zijn doorgedrongen. Hij veronderstelt dat dit een binnenzee is en dat ze aan de tegenovergestelde oever hun weg naar het middelpunt van de aarde kunnen voortzetten.
Hans bouwt een vlot van versteend hout en ze zetten koers naar het zuiden. Al varend worden ze bedreigd door prehistorische monsters en maken ze een gevecht mee tussen een Ichtyosauarus en een Pleisiosaurus. Vervolgens komen ze in een verschrikkelijk onweer terecht. Als ze op een oever aanspoelen, vragen de professor en Axel zich af waar ze zich nu bevinden. Hun kompas wijst aan dat ze op de noordkust zijn geland, terwijl ze het zuiden wilden bereiken. Zijn ze in een cirkel gevaren? In ieder geval zijn ze niet op hun oorspronkelijke vertrekpunt aangekomen. Teleurgesteld, maar ook nieuwsgierig onderzoeken ze de omgeving en vinden naast velden vol botten van preshistorische dieren ook een mummie van een prehistorisch mens. Is deze ten gevolge van scheuren in de aarde naar beneden gezakt of hebben mensen hier in het onderaardse geleefd? Bij voortzetting van hun tocht krijgen ze antwoord op hun vraag. Bij een groot woud zien ze een groep levende mastodonten die door een reusachtig, prehistorisch mens wordt gehoed.
Bang als ze zijn, maken ze zich snel uit de voeten en zien een 16de -eeuwse dolk op de grond liggen. Op zoek naar de eigenaar ervan vinden ze de ingang naar een tunnel waarop in runenschrift de letters A S zijn gegraveerd. Dit moeten wel de initialen van Arne Saknussemm zijn die hiermee de juiste weg heeft aangeduid. Ze gaan de tunnel binnen en zien dat de doorgang door een groot rotsblok wordt versperd. Niet in staat om de steen te bewegen, besluiten ze hem op te blazen en zelf op het vlot te wachten tot de weg vrij is. De ontploffing zorgt echter voor het openen van een ravijn waarin de zee leegloopt en het vlot meesleurt de donkere diepte in. Lang voert het water hen mee naar beneden tot ze merken dat ze weer aan het stijgen zijn. Het wordt steeds warmer; het water onder het vlot is nu aan het koken.
Axel denkt dat zijn laatste uur geslagen heeft, maar Lidenbrock is opgelucht. Hij veronderstelt dat ze zich te midden van een vulkaanuitbarsting bevinden en hoopt op deze wijze naar de aarde terug te keren. Ondertussen verdwijnt het water en worden ze door lava omhooggestuwd. Ze naderen een krater en worden dan heelhuids, maar halfnaakt op de helling uitgespuuwd. Boven hen zien ze de regelmatige uitbarstingen van de hoofdkrater. Zij hebben geen idee waar ze zijn. De temperatuur is aangenaam en de omgeving vertoont een mediterrane vegetatie. Dan verschijnt er een kind aan wie de professor in allerlei talen vraagt waar ze beland zijn. Als hij tenslotte vraagt come si noma questa isola, antwoordt de jongen: Stromboli. In het middelpunt van de aarde zijn ze dus niet aangekomen, maar gelukkig wel op een Eolisch vulkaaneiland in de Tyrreense Zee, waar, zoals Axel zich herinnert, volgens de Griekse mythe de god Aiolos de winden beheerst. De reis is ten einde en de protagonisten keren huiswaarts. Hans gaat terug naar IJsland. Axel en Lidenbrock vertrekken naar Duitsland, waar Axel vervolgens met Gräuben trouwt en Lidenbrocks naam en faam over de wereld gaat.
De vermenging van feiten en fictie in Vernes roman zal voor 19de -eeuwers zeer interessant en spannend geweest zijn. Zelfs in de 21ste eeuw is het nog een leuk verhaal. Nu we echter meer weten over het inwendige van de aarde neemt het fictieve karakter van het boek toe. Het verhaal wordt bijna een mythe, zoals die over de Eolische eilanden waarnaar Axel verwees. Het is nauwelijks voor te stellen dat het publiek zich niet stoorde aan de tegenstrijdige theorieën in het boek, maar dat ligt aan de toenmalige stand van de wetenschap. In de 19de eeuw dachten sommige wetenschappers dat in het middelpunt van de aarde een groot vuur brandde. Anderen meenden dat de aarde geheel was afgekoeld en in het centrum nu een aangename temperatuur heerste. Weer anderen veronderstelden dat de aarde hol was en in haar binnenste leven bevatte. Verne kende deze theorieën en gebruikte ze om de spanning in zijn boek op te voeren. Daarom gaf hij het de titel Naar het middelpunt van de aarde, hoewel hij bij voorbaat wist dat zijn reizigers dat niet konden bereiken. Om hen te ‘redden’, maakte hij gebruik van weer een andere theorie, volgens welke onder het aardoppervlak alle vulkanen met elkaar verbonden zijn. Het boek zou dus beter In en uit vulkanen kunnen heten, al zou die titel het einde van het avontuur verraden. Her publiek verwachtte wel een happy end, maar die moest, net als het hele verhaal, spannend zijn. En Verne voldeed op originele wijze aan deze verwachting.
1. Jules Verne, Voyage au centre de la Terre. Vertaling van het citaat uit het Frans: K.H. https://beq.ebooksgratuits.com/vents/Verne-centre.pdf
Katalin Herzog
DE IJSKAP
Ik zet een stap, het kraakt,
Het stijgijzer bijt zich vast in het ijs.
Ik zet een stap, het kraakt,
Een blauwwitte korst onder mijn voeten.
Ik zet een stap, het kraakt,
Rillingen lopen over mijn rug.
Ik zet een stap, het kraakt,
Regen vermengd met zweet vriest vast.
Ik zet een stap, het kraakt,
Er vloeit magma onder het ijs.
Ik zet een stap, het kraakt,
Hieronder kookt de aarde.
Ik zet een stap, het kraakt,
Hoe ver zou het nog zijn?
Ik zet een stap, het kraakt,
Wordt de vulkaan nu wakker?
Ik zet een stap, het kraakt,
Ik hoor regen op het ijs vallen.
Laat me nog een stap zetten,
Het kraakt en ik zet een stap.
Radek Dabrowski
HOTSPOT IJSLAND
Afdalen in een vulkaan is geen imaginaire reis meer. Niet ver van Reykjavik, de hoofdstad van IJsland, bevindt zich de slapende vulkaan Thrihnukagigur die tijdens zijn laatste uitbarsting, zo'n 4000 jaar geleden, al zijn magma uitspuwde. In de lege, flesvormige holte - de magmakamer - kunnen we nu met een lift afdalen om van de iriserende, door mineralen gekleurde wanden te genieten. Donkere plekken laten de sporen van de oorspronkelijke schachten zien waardoor het magma vanuit de aardmantel opwelde. Voor een 'reis naar de middelpunt van de aarde' zijn we echter nog steeds op Jules Verne aangewezen, want de bodem van de holte zit potdicht.
Deze magmakamer is slechts een van de wonderen van IJsland dat beter Vulkaanland had kunnen heten. Het hele eiland is het resultaat van een reeks vulkaanuitbarstingen, omdat het op de Midden-Atlantische Rug ligt. Dit is een bergketen in de oceaan die de Euraziatische en Afrikaanse aardplaten van die van Noord- en Zuid-Amerika scheidt. Terwijl de platen zich langzaam uit elkaar bewegen, welt er steeds nieuwe magma op dat de bergen verhoogt. De toppen komen soms boven de zeespiegel uit en vormen dan eilanden, wat hier zo'n 20 miljoen jaar geleden is gebeurd. Op de lange duur zal dit vulkanische proces het eiland in tweeën splijten, waarvan het begin nu al op verschillende plaatsen te zien is. Maas hier is nog een ander vulkanisch fenomeen aan het werk. IJsland is een hotspot waar magma zich dicht bij de aardkorst ophoopt en op de zwakke plekken gemakkelijk een uitweg kan vinden.
Het eiland ligt tussen de Noorse Zee en de Atlantische Oceaan, net ten zuiden van de poolcirkel, waardoor het een spectaculaire natuur heeft. Op de kaart lijkt het op een zeevogel met opbollende veren. Het heeft veel fjorden, schiereilanden en satellieteilanden, waarvan sommige worden bewoond door mensen, andere vooral door zeekoeten, alken, papegaaiduikers en eidereenden die aan de kust nestelen. Rondom het land zwemmen zeehonden en verschillende soorten walvissen in de wateren. Mensen hebben zich langs de kusten gevestigd, terwijl het centrum van het eiland vrijwel onbewoond is. Er zijn grote stratovulkanen en spleetvulkanen, bedekt door machtige gletsjers. De natuur regeert er dus in al haar pracht en kracht.
Dit betekent niet dat andere delen van het eiland rustig zijn. Op 19 maart 2010 barstte in het zuiden de vulkaan Eyjafjallajökul, na bijna 200 jaar opnieuw uit. Hij spuwde lava uit meerdere kraters langs zijn wanden en nieuwe kraters vormden zich onder de gletsjer die de top bedekt. Smeltwater vermengd met de lava veroorzaakte enorme aswolken die tot wel 8 km in de atmosfeer reikten. Ze dreven ook naar delen van Europa, waar ze het luchtverkeer ernstig verstoorden. En zoiets kan weer gebeuren, omdat de gevaarlijke buurvulkaan Katla al een tijdje onrustig is. Maar er is nog een andere, ernstige dreiging. Klimaatverandering kan leiden tot een intensivering van het vulkanisme, omdat het smelten van de gletsjers de druk op vulkanen vermindert die daardoor gemakkelijker kunnen uitbarsten.
Aanvankelijk gingen de IJslanders om met het geweld en de gevaren van het land door elkaar verhalen te vertellen over trollen en magische wezens die zich in de natuur verborgen om mensen te bedreigen of te helpen. Tegenwoordig weet de bevolking veel over vulkanisme, kan er mee omgaan en geniet ook van de voordelen van de geothermische verwarming van hun huizen en van de warme buitenbaden. Hoe gevaarlijk vulkanen ook zijn, boeren vestigen zich op oude lavavelden vlak bij de bergen. Door de inwerking van vorst en micro-organismen erodeert de lava tot vruchtbare grond, waarop het gras in de korte zomers weelderig groeit.
Misschien hebben de inwoners hun onbevreesd temperament geërfd van hun voorouders, de Noormannen uit de Scandinavische landen, die Vikinken werden genoemd. Met hun snelle schepen bevoeren ze de zeeën om in Europa goederen te verhandelen en rijke steden te plunderen. Sommigen raakten verdwaald op de Noorse Zee en landden op de kunst van IJsland, waar ze zich in de 9de eeuw vestigden. Zij brachten hun cultuur en taal met zich mee, een erfenis die de huidige, ongeveer 400.000 inwoners nog steeds met zich meedragen. IJslanders spreken een oude vorm van Noord-Germaans die in andere Scandinavische landen zich verder ontwikkeld heeft en vermengd is geraakt met verschillende Europese talen.
Net als de oude IJslanders zijn veel van de huidige inwoners betrokken bij de visserij en hebben nu een visverwerkende industrie. Door overbevissing en strenge visvergunningen moesten ze naar andere inkomstenbronnen zoeken, wat tot de aluminiumindustrie heeft geleid. Bauxiet, met grote schepen uit Suriname ingevoerd, wordt in fabrieken met behulp van waterkracht en geothermische energie tot aluminium gesmolten. Voor deze industrie moeten dammen en elektriciteitscentrales gebouwd worden die de prachtige landschappen ontsieren en zelfs vernietigen. Bovendien is er sprake van een toename van het massatoerisme, tevens een belangrijke bron van inkomsten. In 2023 kwamen zo'n twee miljoen toeristen naar IJsland om de 'pure natuur' met eigen ogen te aanschouwen. Maar als de IJslanders hun ongerepte natuur willen behouden, zullen ze zowel de industrie als het toerisme zo snel mogelijk aan banden moeten leggen. Misschien zullen hun eigen vulkanen de problemen wel oplossen, als ze bevrijd van al dat ijs de heerschappij van mensen weer overnemen.
Katalin Herzog
GOD OF DE NATUUR
God had vijf dagen nodig om de aarde, de hemel, de zeeën, de hemellichamen, de planten en de dieren te scheppen. Hij was daar zeer tevreden mee. Toch miste hij nog iets en op de zesde dag schiep hij uit aarde een man en een vrouw die op hem leken. Adam en Eva waren de kroon op zijn schepping en hij gebood hun om zich voort te planten, de aarde te bevolken, te onderwerpen en over alles wat leeft te heersen. Ook gaf hij hun een prachtige tuin, paradijs genoemd, met in het midden de levensboom en de boom der kennis van goed en kwaad. Zij mochten van alles eten behalve van de vruchten van de boom der kennis. Deden ze dat wel, dan zouden ze zeker sterven. Aangezien voor mensen alles wat verboden is, extra begerenswaardig lijkt, namen ze toch een hap uit de vruchten. Hierdoor werden ze net zo ‘verstandig’ als God, maar dat had zijn prijs. Omdat ze hem niet gehoorzaamden, vervloekte God hen en verdreef hen uit het paradijs, zodat ze geen toegang meer hadden tot de boom des levens. Daarmee veranderden ze in de sterfelijke zwoegers die we nu allen zijn. Maar God, de eens liefhebbende vader die alles voor de mensheid had geschapen, veranderde zo ook in een strenge partriarch die flink kon straffen als zijn ‘kinderen’ zijn geboden niet in acht namen.
Dit is een korte en bewerkte versie van het mythische scheppingsverhaal van jodendom en christendom dat het ontstaan van de wereld, inclusief de mensen, verklaart. Dergelijke verklaringen komen bij alle beschavingen voor en berusten op interne of externe oorzakelijkheid. Het Boeddhisme hoort bij het eerste soort: alles bevindt zich in een voortdurende wording, rolt voort als een wiel waarbij het bestaan van het ene, het andere veroorzaakt. Bij de tweede soort, de Griekse mythologie, komt alles tot stand door externe oorzaken: de acties van scheppende wezens, meestal goden genoemd. Het jodendom, het christendom en de islam hebben slechts één schepper en verwante scheppingsverhalen. God is een bovenzinnelijke entiteit die de wereld heeft geschapen. Mensen hebben een relatie met de wereld, maar vooral met God aan wiens geboden zij zich moeten houden. In het hiervoor weergegeven verhaal gebiedt God de mensen om de aarde te onderwerpen en over alles wat leeft te heersen. En dat hebben ze, zoals we nu weten, maar al te goed gedaan. Met de kennis van goed en kwaad verkregen ze een vrije wil wat consequenties heeft gehad voor de aarde: zij werd uitgebuit en geplunderd.
Van andere wereldbeelden dan het joods-christelijke wist men in Europa voor de 15de eeuw zo goed als niets. Marco Polo, een Venetiaanse koopman, bereisde Perzië, China en India al in de 13de eeuw, maar had vooral oog voor de handel, de exotische dieren en mensen en bekeek alle religieuze zaken met een christelijke blik. In Europa gold het Christendom als het toppunt van beschaving en nadat Europeanen vanaf de 15de eeuw andere werelddelen ontdekten, begonnen ze de daar aangetroffen ‘wilden’ tot het Christendom te bekeren. Toch kwam er vanaf de 17de eeuw kritiek op het joods-christelijk wereldbeeld, bijvoorbeeld in de filosofie van Baruch de Spinoza.1)
Spinoza leefde in de 17de eeuw in Amsterdam en kwam uit een Portugese, joodse familie die naar de Republiek der Nederlanden was gevlucht om hun geloof vrij te kunnen beoefenen. Hij genoot een traditionele joodse opvoeding, maar volgde eveneens lessen aan de Latijnse school en bestudeerde de natuurwetenschappen, astrologie en filosofie, vooral het rationalisme, zoals die geformuleerd was door de Franse wiskundige René Descartes. Dit hield in dat men voor kennis van Gods schepping niet alleen van de Bijbelse openbaring afhankelijk was, maar ook op de menselijke rede kon vertrouwen, aangezien de schepping zelf een redelijke, wiskundige structuur had.
Hoewel de jonge Spinoza nog geen filosofische geschriften had gepubliceerd, sprak hij met veel mensen over zijn ideeën. Dit kwam ter ore van de bestuursleden van de Amsterdamse synagoge die Spinoza’s ideeën zo buitensporig vonden dat ze hem op 23-jarige leeftijd excommuniceerden. Zij beschuldigden hem van ‘vreselijke ketterijen’ en ‘monsterachtige daden’ en vervloekten hem naar goede Bijbelse gewoonte. God zou hem straffen en zijn naam op aarde uitwissen. Kennelijk wist God het beter, want tot op heden kennen we Spinoza’s naam en bestuderen we zijn filosofie.
Naar men nu aanneemt, was al voor de banvloek bekend dat Spinoza de Thora (waaruit het Oude Testament voortkomt) niet als Gods woord beschouwde, maar als een verzameling van fragmentarische, religieuze verhalen uit verschillende tijden. Men zal ook geweten hebben dat hij niet in Gods expliciete uitverkiezing van het joodse volk geloofde. Dergelijke ideeën waren gevaarlijk voor de Sefardische rabbi’s in Amsterdam, maar pas aan het einde van de 17de eeuw, toen zijn geschriften bekend werden, bleek hoe radicaal Spinoza’s denken echt was.
In zijn boek Ethica (Ethiek) dat in 1678, een jaar na zijn dood werd gepubliceerd, hield de filosoof een logisch betoog - met een wiskundige opbouw die toen als wetenschappelijk gold - over God, de Natuur en de mens in verbinding tot elkaar.2) Met Natuur bedoelde Spinoza ‘alles wat bestaat’, terwijl hij God opvatte als een ‘substantie’ of oerbeginsel. Dit beginsel had twee voor de mens kenbare ‘attributen’ (hoedanigheden), namelijk de ‘uitgebreidheid’ van de materie en het ‘denken’ van de geest. Voor Spinoza waren materie en geest één, in tegenstelling tot Descartes die van twee afzonderlijke substanties, materie en geest uitging. Die ene substantie, ‘God of de Natuur’, (Deus sive Natura), is voor Spinoza ook het scheppende beginsel dat volgens de ‘eeuwige natuurwetten’ (causale regels) werkt waar alles aan gehoorzaamt, inclusief de mens. Als de mens die wetten erkent, kan hij intuïtief tot de essentie van God of de Natuur doordringen en beseffen dat hij ook onderdeel is van de Natuur.
Spinoza’s ideeën wijken af van zowel het religieuze en het rationalistische denken van zijn tijd. Hij richt zich tegen het beeld van de persoonlijke schepper die zich in de bovenzinnelijke wereld bevindt en hij modificeert het materialistisch wereldbeeld van de rationalisten door materie en geest met elkaar te verbinden. God of de Natuur is voor hem de enige substantie die op zichzelf bestaat, al het andere, ook de mens is door oorzakelijkheid bepaald. Hier wordt het duidelijk waarom Spinoza’s boek Ethica heet: het erin weergegeven wereldbeeld biedt een ‘nieuwe moraal’ voor mensen. Volgens Spinoza bezit de mens geen vrije wil, maar kan zijn leven tot op zekere hoogte wel zelf vormgeven. De reden hiervoor is dat de mens gericht is op zelfbehoud en zijn bestaan optimaal wil handhaven. In het leven vinden altijd veranderingen plaats die het vermogen tot zelfbehoud ten positieve of ten negatieve kunnen beïnvloeden en dit leidt tot emoties. Als die emoties iemand zomaar overkomen, dan kunnen ze in passies veranderen, gebaseerd op verkeerde ideeën, die destructief zijn voor het bestaan. Aan passies is niet te ontkomen, maar de mens kan wel de rede gebruiken om te begrijpen hoe passies ontstaan en functioneren. Met dit inzicht kunnen passies in emoties worden omgezet die de mens zelf kan controleren en op deze wijze wordt het mogelijk om een goed en zelfs gelukkig leven te leiden.
Door Spinoza’s ideeën over God of de Natuur wordt zijn denken vaak tot het pantheïsme gerekend, een filosofisch-religieuze richting waarvan al sporen in de oudheid bestonden en waarin de goden in de wereld zijn opgenomen. Maar de immanente godheid van het pantheïsme is nog altijd heilig en wordt met aanbidding bejegend, iets wat bij Spinoza afwezig is. Men zou zijn denken eveneens tot het atheïsme kunnen rekenen, dat in zijn tijd gevreesd werd, maar pas tijdens de Verlichting in de 18de eeuw openlijk kon worden aangehangen. Atheïsten geloven niet in een God of in goden en bekritiseren vooral het antropomorfe godsbeeld, waar ook Spinoza afstand van nam. Achteraf lijkt onduidelijk waarom hij had God nog nodig had zijn filosofie, maar in de 17de eeuw was het denken zonder het opperwezen nog onmogelijk. Wel kan Spinoza als een voorloper van de Verlichting en van het 20ste -eeuwse natuurwetenschappelijke denken over het universum worden gezien. Zo voelde Albert Einstein zich verwant aan de filosoof en zei alleen in de God van Spinoza te geloven.
Wat kan Spinoza na meer dan drie eeuwen nog voor ons betekenen? Zijn idee van de Natuur, als een eenheid van het materiële en het geestelijke, kan helpen om van strikt materialistische visies los te komen. Dergelijke visies op de wereld golden van de 17de tot en met de 19de eeuw en scheidden, net als Descartes, materie en geest van elkaar wat problemen opleverde. Hoe moet bijvoorbeeld het ontstaan van het bewustzijn, een aspect van de geest, uit de materie verklaard worden en hoe kunnen dynamische processen in de ‘aardse natuur’ anders dan materialistisch begrepen worden?
Een aanzet tot de laatste zou de ‘Gaia-hypothese’ van James Lovelock uit 1969 kunnen zijn. Lovelock stelde zich de aarde voor als een ‘superorganisme’ dat zichzelf reguleert om het leven in stand te houden. Alle aardse systemen: de levende organismen, het land, het water, het ijs en de lucht zouden samenwerken om een evenwichtige toestand te bereiken. Collega-wetenschappers verweten hem dat hij de aarde een soort bewustzijn toekende, dus een geestelijk aspect de natuur binnensmokkelde. Zover ging Lovelock echter niet. Hij noemde de aarde een organisme, omdat zij als het ware acties onderneemt die effecten sorteren.
Spinoza komt dichterbij als naar het ontstaan van het bewustzijn wordt gezocht. De kernvraag is: hoe kunnen uit de materie die aan de natuurwetten gehoorzaamt, geestelijke activiteiten voortkomen? De filosofische theorie die panpsychisme wordt genoemd stelt dat het geestelijke overal in de wereld voorkomt en altijd al aanwezig was.3) Dergelijke ideeën doken al op in de filosofie van de oudheid, moesten in de 17de eeuw weggeredeneerd worden toen er een materialistisch wereldbeeld heerste en traden aan einde van de 20ste eeuw weer op de voorgrond, toen de filosofie maar geen oplossing kon vinden voor het ontstaan van het bewustzijn.
Het panpsychisme veronderstelt niet dat alles een bewustzijn kent, maar dat alles in de natuurlijke wereld elementen van geestelijke aard bevat, dus potenties tot bewustzijn heeft. Bewustzijn kan gezien worden als het hebben van basale tot zeer complexe ervaringen. Hieruit volgt dat er vele bewustzijnsniveaus bestaan, vanaf het zeer eenvoudige van de kleinste onderdelen van atomen naar het meer gecompliceerde van planten en dieren tot aan het zeer compliceerde bewustzijn van mensen. Dit zou betekenen dat bijvoorbeeld dieren en mensen bewustzijn hebben, omdat vele kleine elementen met een bewustzijns-potentie in hun hersenen op een of andere manier georganiseerd zijn of met elkaar samenwerken. De vraag is hoe die organisatie of samenwerking zich voltrekt om daadwerkelijk bewustzijn te genereren? Er zijn ook alternatieve visies, zoals het cosmopsychisme dat zeer dicht bij Spinoza komt en stelt dat het universum bewustzijn bevat en op grond hiervan alles in de wereld op zijn eigen wijze bewustzijn bezit. Een andere visie biedt het emergente panpsychisme. Deze denkwijze gaat ervan uit dat een toenemende complexiteit van de materie nieuwe vormen en krachten voortbrengt waardoor bewustzijn mogelijk wordt.
Al deze filosofische visies moeten nog verder ontwikkeld en met de natuurwetenschappen in verband gebracht worden. Toch is het positief dat hierover wordt nagedacht, juist in een tijd dat we eindelijk ter harte nemen wat Spinoza ons al meer dan drie eeuwen geleden vertelde. Mensen zijn geen heer en meester over de natuur; ze maken zowel materieel als geestelijk deel van haar uit en moeten zich daarnaar gedragen. Wij dienen dus nieuwe soorten relaties met de natuur aan te gaan waarvoor zij zelf voorbeelden biedt. Biologen onderzoeken nu hoe bomen en sommige soorten schimmels symbiotische relaties met elkaar onderhouden waarbij bomen suikers en vetten ruilen met schimmels voor water en mineralen. Bomen en schimmels weten dus al heel lang hoe het moet, nu moeten wij mensen dit ook leren.
1. Stanford Encyclopedia of Philosophy, ‘Baruch Spinoza’. https://plato.stanford.edu/entries/spinoza/
2. Benedict de Spinoza, The Ethics, https://www.gutenberg.org/files/3800/3800-h/3800-h.htm
3. Stanford Encyclopedia of Philosophy, ’Panpsychism’, https://plato.stanford.edu/entries/panpsychism/
Katalin Herzog
INTERVIEW
HET REIZEN EN DE GEVOLGEN
Katalin Herzog: Waarom reis je de wereld rond?
Radek Dabrowski: In 2007 besloot ik om grote reizen te maken, liefst naar dunbevolkte en moeilijk te bereiken oorden. De confrontatie met het onverwachte en het onbekende zou mij helpen om de lethargie van het dagelijks leven van mij af te schudden en het ritueel van het atelier te doorbreken. Ik wilde mijn lichamelijke en geestelijke vermogens testen om te weten te komen wie ik als persoon en als kunstenaar ben. Tijdens mijn reizen bezocht ik verschillende landen en continenten en ervoer de natuur vaak als een gevaarlijke en zelfs vijandige entiteit, waarmee ik moest leren omgaan. Vaak raakte ik uitgeput of kwam in zulke gevaarlijke situaties terecht dat ik voor mijn leven moest vrezen. Hoewel ik het gevaar niet opzocht, nam ik wel risico’s om boeiende ervaringen op te doen.
De behoefte hieraan voelde ik al in 2003 bij het zien van Der Wanderer über dem Nebelmeer (1818), een schilderij van Caspar David Friedrich. Ik vereenzelvigde mij met de protagonist en wilde ervaren hoe het was om op zo’n rotspunt balancerend, overgeleverd te zijn aan de grootsheid van de natuur. Het duurde even voordat ik besefte op zoek te zijn naar het sublieme, waarmee dit schilderij vanaf de romantiek geassocieerd wordt. Eenmaal op reis, nam ik mij voor om naar analogie van de ‘Wandelaar’ foto’s te maken van mijzelf, op de rug gezien (‘rugfiguur’ genoemd). Dit deed ik met behulp van een zelfontspanner of medereizigers vooral op punten, waar in een landschap een weg ophield. Ik bereikte het einde van mijn pad, de volgende stap zou de dood betekenen. Soms voelde ik mij euforisch en soms teleurgesteld en wilde dan snel aan een volgende tocht beginnen. Daarom kwamen er ook foto’s die laten zien dat ik wegloop, op zoek naar een nieuw, uitdagend avontuur. Na zo’n tien grote reizen had ik veel foto’s van landschappen waarin ik wel of niet voorkwam en hier maakte ik een selectie uit voor het boek The Vistas (2018, eerste editie). Dit was ons eerste project. Jij hebt toen een artikel geschreven waarin je mijn foto’s hebt geïnterpreteerd in het kader van verschillende filosofische theorieën over het sublieme. Het was ook het eerste boek waarvoor ik teksten over mijn avonturen schreef.
Nu, zes jaar later, zijn wij aan een nieuw project begonnen dat dit boek Under the Volcano heeft opgeleverd. Tijdens mijn reizen raakte ik gefascineerd door vulkanen, hetgeen in de IJsland-reis culmineerde waarna ik weer een reis naar Zuid-Amerika ondernam om de vulkanen in de Andes te bezoeken en te fotograferen. Hoewel ik nog steeds op zoek ben naar het sublieme is er een verschil tussen de twee projecten. Allereerst is onze tweede samenwerking nu veel hechter, zodat de beelden en teksten die we voortbrengen meer met elkaar verweven zijn. Maar het project van de The Vistas is ook anders dan dat van Under the Volcano, omdat het eerste vooral gericht was op het uitdagen en het leren kennen van mijzelf. Mijn ‘rugfiguren’ tonen zeer belangrijke momenten voor mijzelf, hoewel ik in mijn beelden wel rekening houd met beschouwers. De foto’s voor het tweede project tonen eveneens mijn ervaringen ter plekke, maar doen dat door de kwaliteiten van de afgebeelde landschappen die, naar ik hoop, ook bij anderen soortgelijke ervaringen oproepen. Om beschouwers en lezers hiertoe aan te moedigen, voeg ik aan de foto’s onderschriften en poëtische teksten toe waarin ik de landschappen, bovenal de vulkanen, direct aanspreek. Hier komt nog een taak bij die ik mij tijdens het reizen heb gesteld, namelijk om in mijn werk de nog aanwezige ‘pure natuur’ te tonen, voordat het definitief verdwijnt.
GEFASCINEERD DOOR VULKANEN
KH: Wat betekenen vulkanen voor jou?
RD: In 2002 ben ik naar Sicilië gegaan om schilderijen van Michelangelo da Caravaggio te bekijken, maar wilde ook het eiland verkennen. Op een avond kwam ik in Catania aan, waar ik bleef slapen. De volgende ochtend ging ik de stad in en kon mijn ogen niet geloven: alles was pikzwart. Mij werd verteld dat dit kwam door de Etna die eeuwenlang rook had uitgestoten. Ik wilde de vulkaan bezoeken, maar vanwege de recente uitgebarsting, was de weg naar de krater door lava geblokkeerd. Ik was niet bijzonder geïnteresseerd in de vulkaan. Wat indruk op mij maakte was dat onder de oppervlakte een enorme kracht schuilt die wij mensen absoluut niet kunnen controleren.
Pas tijdens mijn rondreis in Chili, Peru en Argentinië in 2007, bij mijn eerste confrontatie met vulkanen in de Andes, besefte ik ten volle hoe prachtig, maar ook afschrikwekkend vulkanisme is. Het trekt mij zeer aan, maar tegelijkertijd weet ik dat het mijn einde kan veroorzaken. Ik lijk wel een insect dat rechtstreeks op het vuur afvliegt. De daaropvolgende jaren heb ik vulkanen in Europa bezocht, zoals de Vesuvius en de Santorini caldera. Als toppunt van mijn vulkaan-avontuur besloot ik in 2023 naar IJsland te gaan vanwege de bijzondere vorm en extreme aanwezigheid van het vulkanisme aldaar. Massieve gletsjers bedekken actieve vulkanen die regelmatig uitbarsten. Dat er onder de lagen ijs en sneeuw kokendhete magma borrelt op weg naar de oppervlakte, voedt mijn verbeelding.
Mijn eerste vulkaan op het eiland was Fagradalsfjall die ondanks de dikke mist een enorme indruk op mij maakte. Ik kon niet zien waar de weg naartoe liep of waar de krater zich bevond en dit verstrekte mijn idee dat deze vurige berg veel groter en gevaarlijker was dan hij in werkelijkheid is. Hoewel ik wist dat ik redelijk veilig was, klonk zelfs het gekraak van mijn voetstappen of een kreet van een vogel levensbedreigend. Mijn bewustzijn leek uitgeschakeld; onzekerheid en angst stegen in mij op als magma in een krater. Meer dan ooit gedurende mijn lange tochten in landschappen en het beklimmen van vulkanen, ervoer ik hier de krachten van de natuur. Geteisterd door snerpend koude winden gleed ik uit over ijskappen, liep ik op messcherpe lavavelden, maar genoot ook van weelderige, groene valleien en bloeiende lupine-velden. Regelmatig verkeerde ik in gevaarlijke situaties, maar dit weerhield mij er niet van om verder te gaan. Ik begon mij meer zorgen te maken over IJsland dan over mijzelf. De gletsjers waaronder veel vulkanen in IJsland schuilen, zijn snel aan het smelten en de ramp die hiervan het gevolg zal zijn, kan dit natuurwonder zomaar wegvagen. Misschien heb ik dit prachtige eiland nog net op tijd bezocht.
HET DOEL VAN DIT PROJECT
KH: Wat is jouw visie op dit project, resulterend in het boek Under the Volcano?
RD: Het is een kunstproject waarmee ik mijn verbondenheid met de natuur en mijn fascinatie met natuurkrachten ook aan anderen wil laten zien. Hiervoor maak ik een ontdekkingsreis naar zo ongerept mogelijke plekken op aarde, waar ik nog de ‘pure natuur’ kan beleven en fotograferen. Een ontdekkingsreis, zoals in de 16de eeuw is in onze tijd helaas niet meer mogelijk. Alles op aarde is al gezien, beschreven en gefotografeerd. Toch denk ik dat het nog niet helemaal tot ons is doorgedrongen hoe bijzonder de aarde in het heelal is. Vanuit een soort naïef enthousiasme wil ik daarom de ‘pure natuur’ in mijn foto’s laten zien en hiermee ook anderen uit te nodigen en te prikkelen om iets soortgelijks te ervaren.
Tijdens mijn avonturen word ik geconfronteerd met bijzondere plekken en gebeurtenissen op aarde die verschillende en tegenstrijdige emoties bij mij oproepen. Juist die wil ik in mijn foto’s ‘vangen’. In de natuur ervaar ik angst, beklemming, verwarring en uitzichtloosheid, tegenover en soms bijna tegelijkertijd met hoop, levenslust, bewondering en euforie. Zulke tegenstrijdigheden zijn kenmerkend voor sublieme ervaringen als bijvoorbeeld tijdens heftige natuurverschijnselen ons gevoel van zelfbehoud wordt aangesproken. Voelen we ons bedreigd dan overheersen de negatieve emoties, maar als we ons op een veilige afstand bevinden, kunnen we ook positieve ervaringen hebben, zij het met een klein zwart randje.
Helaas overheerst nu vooral het negatieve bij confrontaties met de veranderende natuur en de extreme weersomstandigheden die we tegenwoordig meemaken. Daarom wil ik in mijn foto’s het ‘pure’ en het sublieme tonen, voordat we de planeet vernietigd hebben. Dit wil ik niemand opdringen; men kan ook genieten van de schoonheid van de afgebeelde landschappen. Maar komt iemand dankzij mijn foto’s en teksten tot de realisering van de gevaren die onze wonder-planeet bedreigen en gaat hierover met anderen praten, dan zie ik dit als een extra, positieve effect van mijn werk.
OVERDRACHTELIJK DENKEN EN TAAL
KH: Waarom gebruik je zoveel personificaties en metaforen in je werk?
RD: De aarde zie ik als een levend organisme dat voortdurend in beweging is en allerlei veranderingen veroorzaakt. Misschien heeft zij ook ervaringen die voor ons mensen verborgen blijven. Ieder landschap, vooral als het vulkanisch is, heeft een eigen karakter dat zich via een specifieke stijl openbaart. Daarom beschouw ik vulkanen als personen met wie ik direct kan communiceren. Ik praat tegen ze en zie hun acties als antwoorden. Soms braken ze allesverzengende, hete lavastromen en gaswolken uit en bombarderen ze hun omgeving met grote stenen. Maar vaak wachten ze geduldig onder ijskappen of een dikke deken van wolken tot ze kunnen uitbarsten. Ze benemen mij de adem met hun giftige dampen en loeren naar mijn kapriolen op hun machtige rug. Met hun uitbarstingen vernietigen ze veel in hun omgeving, maar schudden ook de aarde om mensen uit hun dromen van zekerheid te wekken en aan hun sterfelijkheid te herinneren.
Voor mij zijn personificaties van landschappen en natuurkrachten niet alleen literaire vondsten in mijn teksten, maar zij geven ook vorm aan houdingen waardoor ik de natuur directer kan benaderen en een emotionele band met haar kan opbouwen. Naast dat ik vulkanen als personen zie, vat ik mijzelf soms op als een vulkaan. Hoewel het maken van kunst geen natuurverschijnsel is, kan in mijn geest soms een idee opborrelen, zoals magma in een vulkaan dat ik dan in de vorm van een werk weer uitspuw. Dergelijke metaforen zijn niet nieuw voor mij. In 2000 zag ik mijzelf als een irritante horzel of wekker, toen ik met mijn schilderijen beschouwers wilde oproepen tot directe ervaringen in de werkelijkheid en hen wakker wilde schudden uit hun gezapig leven.
Metaforen helpen mij ook te beseffen welke taken ik als kunstenaar op mij neem en welke effecten ik met mijn foto’s en teksten wil bereiken. Overdrachtelijke taal komt vaak voor in mythes, sprookjes en gedichten, talige uitingen die dichter bij de beeldende kunsten staan dan de dagelijkse en de wetenschappelijke taal. In de eerste wordt gebruik gemaakt van overdrachtelijke taal zonder diens werking en schoonheid te beseffen en in de tweede is het een taboe. Ondanks dat wetenschappers zo objectief mogelijk willen zijn, kunnen zij niet zonder de creativiteit van het overdrachtelijke. Anders wordt denken, maken en communiceren onmogelijk.
Katalin Herzog en Radek Dabrowski