vrijdag 3 november 2017
HET GEHEIM VAN DE MEESTER
Eindelijk een interessant kunstprogramma op de televisie, zou je zeggen. Een restaurator een verfdeskundige, een decorbouwer en een schilder willen Het geheim van de meester achterhalen. Jasper Krabbé functioneert als presentator en vliegende kiep, die bijzondere verfsoorten gaat ophalen. Samen willen zij de ‘grote meester-schilders benaderen’ of volgens Krabbé, weten ‘hoe die gast dat gedaan heeft’.
Het gaat hier om schildertechnieken van Nederlandse kunstenaars van de 16de tot en met de 20ste eeuw, zoals Bosch, Vermeer, Rembrandt, Breitner, Van Gogh en Mondriaan. Voor veel kijkers zal dit nieuwe informatie opleveren, maar alles in het programma is al bij deskundigen bekend, zo ook bij degenen, die aan de ‘reconstructies’ meewerken.
In elke aflevering zien we het namaken van een bekend schilderij. Of de gelijkenis met het origineel wel of niet lukt, is spannend en de opgedane kennis is handig voor museumbezoekers; nu kunnen ze zich ook het maakproces van schilderijen voorstellen. Dinsdagavond zit ik dan ook klaar voor het programma, niet zozeer voor meer kennis, maar om naar de protagonisten te kijken. Ik vind hun concentratie en enthousiasme boeiend, maar nog meer ben ik geïnteresseerd in hoe in de opzet van het programma en in de afleveringen over kunst gedacht en gesproken wordt.
Zoals gewoonlijk op de televisie, dekt de titel de lading niet. Van ‘geheimen’ is hier geen sprake, maar het idee dat ze onthuld zullen worden, belooft spektakel. Er is ook iets mis met het tweede deel van de titel. Meester was de hoogst haalbare rang binnen het Middeleeuwse gildesysteem, dat zich op technische perfectie van ambachtslieden richtte. Dit geldt voor kunstenaars tot de 19de eeuw, maar niet meer voor Breitner, Van Gogh en Mondriaan, die zelf hun technieken moesten uitvinden. En ook voor Bosch en Rembrandt is de benoeming problematisch, omdat zij in hun tijd van gebaande paden afweken. Tegenwoordig waarderen we dus die kunstenaars als ‘meester’, die uitzonderingen waren en de eigentijdse regels van het technische meesterschap aanpasten of overtraden. Een ‘reconstructie’ van het werk van een echte meester-schilder zullen we dus in dit programma niet tegenkomen.
Toch richt het programma zich bij uitstek op techniek. Voor de kunstgeschiedenis en musea is een technische benadering van kunst onontbeerlijk. Bij kunst tot en met de 18de eeuw zijn echter ook het verhaal en de voorstelling belangrijk en vanaf de 19de eeuw kunnen we niet zonder de eigen ideeën van kunstenaars. Techniek is dus slechts één aspect van elk kunstwerk. In het programma wordt er over expressie en emotie gesproken, die ‘in de verf moeten komen’ en soms krijgen we biografische informatie, maar de verbanden zijn nooit duidelijk. Nader beschouwd wordt hier de schilderkunst met techniek gelijkgesteld en het is de techniek, die het ‘geheim’ van de kunst onthult.
Daarom richten de protagonisten zich op technische authenticiteit, met bijzondere gevolgen. Eén daarvan was goed te zien bij het naschilderen van Rembrandts Jeremia treurend over de verwoesting van Jerusalem (1630). Michel van der Laar, die het schilderij eerder restaureerde, ontdekte een haar in de verf. Die moest wel van Rembrandt zijn, dus ging Krabbé op zoek naar een mannelijke nazaat van Rembrandt. Toen de haar was verkregen, vroeg Van der Laar zijn broer, de chirurg, om hem met zijn instrumenten in de verf te plaatsen. Dat de haar ook van iemand anders kon zijn en zijn aanwezigheid irrelevant is, overwoog men niet.
Zoiets vertegenwoordigt kennelijk het pikante detail dat de beloofde sensatie moet waarborgen. Tijdens de apotheose van het programma, als in het museum de kopie naast het origineel hangt, wordt de oneigenlijkheid verder opgevoerd. De museumdirecteur is meestal vol lof over het technisch kunnen van Charlotte Casper, ‘die zich aan grote kunstenaars meet’. Hoewel de kopie expliciet gemaakt werd om Rembrandts techniek te tonen, komt nu alle eer toe aan de kopiist, die zelf zegt het origineel niet te kunnen benaderen.
Door deze verwikkelingen weet ik niet meer wat ik van Krabbé moet denken, die aan het einde van elke aflevering met de kopie onder zijn arm het museum verlaat. Wil hij de mensen op straat verwarren of de geringe waarde van de imitatie tonen? Indien het om het laatste gaat, wordt kunst hier alweer gereduceerd: eerst door haar met techniek en dan met geld gelijk te stellen. Zou zo’n programma niet beter Het geheim van het cliché genoemd kunnen worden?
KATALIN HERZOG
Deze column werd gepubliceerd in de KunstKrant, 21ste jg. nr. 6, november/december 2017, p. 11.