Zoals wethouder Caroline Gehrels stelt, is de bouw ‘niet zonder slag of stoot’ verlopen. In de acht jaar dat het duurde, was er een wisseling van architecten, een aannemer die failliet ging en kosten die de pan uitrezen. Nu zijn er in Nederland vaak problemen met de bouw van openbare gebouwen, omdat iedereen zich ermee bemoeit, maar hier ging het mis door de grootheidswaan van de gemeente.
Alvaro Siza’s terughoudende plannen om paviljoens aan het bestaande gebouw toe te voegen, werden in 2003 afgekeurd, omdat ze een te gesloten karakter zouden hebben en te duur zouden zijn. Waarschijnlijk echter oogden de plannen van Siza niet spectaculair genoeg voor de gemeente die het museum wilde laten concurreren met grote Europese musea. Daarom mochten Benthem Crouwel Architecten een ‘geval’ van kunststof ontwerpen. Omdat zij wisten dat Amsterdammers nieuwe gebouwen bijnamen gaven, noemden zij het alvast ‘de badkuip’.
‘De badkuip ‘steekt plastic-wit af tegen de oude bakstenen en draagt bij tot de rommeligheid van het Museumplein. Maar opvallen doet het wel. Deze Duchamp-achtige ‘sculptuur’ moet wel moderne kunst huisvesten! Gemeente blij, architecten blij, maar inmiddels in het een tijd van crisis, waarin er steeds minder geld is voor kunst en architectuur. Hopelijk is ‘de badkuip’ dan ook een laatste stuiptrekking van de uit de hand gelopen museumarchitectuur.
Musea die vanaf de 18de eeuw werden gebouwd, zoals het British Museum, hadden de vorm van klassieke tempels voor de viering van de nieuwe ‘kunst-religie’. Architecten deden er niet zoveel toe. In de 20ste eeuw kwam daar verandering in. Voor het Guggenheim Museum (1959) in New York had Frank Lloyd Wright de vorm van een gestroomlijnde slakkenhuis bedacht. Nog steeds zag men dit gebouw als een ‘tempel voor de geest’, maar diens functie veranderde. In plaats van dienstbaar te zijn aan het bewaren en tentoonstellen van kunst, kreeg het gebouw zelf een signaalfunctie. Het moest de vooruitstrevende image van de moderne kunst en die van de sterarchitect uitstralen.
In snel tempo namen de megalomane museumgebouwen toe met als hoogtepunt het Guggenheim Museum in Bilbao (1997) van Frank Gehry. Deze gigantische sculptuur is met geen mogelijkheid meer een tempel te noemen. Kenners prezen het als een ‘signaalmoment in de architecturale cultuur’. Wil men moderne kunst zien in Bilbao, dan hoeft men het museum niet eens binnen te gaan, het gebouw bekijken is al genoeg.
Maar tijden veranderen. Door de financiĆ«le crisis moeten nu zowel opdrachtgevers als architecten hun ego’s beteugelen. De ArchitectuurbiĆ«nnale van 2012 laat zien dat architecten van ‘de spektakelarchitectuur’ af willen; zij doen een stapje terug en slaan aan het verbouwen. Het is jammer dat de gemeente al voor de crisis aan het Stedelijk begon. Anders had men het Post CS gebouw tot een centrum voor de 21ste eeuw kunnen verbouwen en het Stedelijk kunnen restaureren om de 20ste eeuwse kunst te herbergen. Niet alleen waren kosten en bouwtijd dan waarschijnlijk afgenomen, maar de functies van conserveren en het nieuwe tonen, waren beter verdeeld.
Mijn grootste zorg is namelijk dat de 21ste eeuwse kunst ondergesneeuwd raakt in een museum waarvan de directeur zo’n duidelijke voorkeur heeft voor de 20ste eeuwse kunst. Binnen het Post CS, dat nu afgebroken is, had men allerlei instituutjes voor hedendaagse kunst kunnen onderbrengen, zonder last te hebben van de megalomanie van wethouders, architecten en museumdirecteuren. Maar zo 21ste eeuws zijn we kennelijk nog steeds niet.
KATALIN HERZOG
Deze column werd gepubliceerd in KunstKrant, 16de Jg. nov.dec. 2012