zaterdag 8 september 2012
UN PEU SPECIALE
Twee middelbare dames lopen vrij snel door de tentoonstelling en keuren de schilderijen met een vluchtige blik. Op benepen toon zegt de één dan tegen de ander: un peu speciale. Dit zag ik tijdens Close Up, een kunstprogramma van de Avro, dat dit keer over het werk van Pat Andrea ging. De schilder had vorig jaar Marie Binet in zijn atelier toegelaten om de geboorte van een schilderij te filmen.
Of je nu wel of niet van het werk van Andrea houdt, dit was een goede film. Zowel de opzet van als de correcties in het werk werden getoond en Andrea sprak enthousiast, maar beheerst over de aanleidingen tot zijn werk en over zijn kunstenaarschap. Bovendien werd het schilderij vanaf zijn ontstaan tot aan zijn verkoop gevolgd, waardoor het aandeel van de kunstwereld in het bestaan van het werk duidelijk werd. Ik wenste dat dit televisieprogramma een grote kijkdichtheid zou hebben gehad, want eindelijk verkreeg je hier inzicht in kunst, zonder storende bijverschijnselen.
Close Up is niet het enige kunstprogramma waar ik naar kijk. Al sinds ik televisie heb, geniet ik van en erger ik mij aan dergelijke programma’s. Nederlanders, en dan niet alleen op televisie, hebben een bijzondere verhouding tot kunst. Het moet er wel zijn, maar als het echt ergens over gaat, schamen zij zich er dood voor. Daar moet de kunst voor boeten en wel door ‘verkleining; pas met die kleine kunst weten ze raad. Het wordt omgeven door sentimentaliteit of het wordt belachelijk gemaakt; in beide gevallen wordt het 'dicht bij het publiek gebracht’. Pierre Jansen was de meester van het kunstsentiment. Hij trilde zelfs bij het zien van het o zo gevoelig werkje. De andere benadering werd toegepast door het programma Kunstmest. Kennelijk was deze metafoor niet alleen leuk, omdat mest (misschien ook artistieke) vruchtbaarheid garandeert, maar ook omdat hier kunst met poep wordt geassocieerd. Nu gebeurt dit wel vaker in de kunst, maar het ergerde mij dat de programmamakers hun handen in de mesthoop hadden gestoken om beschaving in de huiskamer te brengen.
De titels en de presentatoren van kunstprogramma’s verraden de scheve verhouding van de Nederlandse televisie- maar ook van de Nederlandse cultuur in het algemeen- tot kunst. Titels als Kunst moet zwemmen en Kunst omdat het moet zeggen al genoeg. Als het vrolijk moet zijn, nodig je een grappig kijkende cabaretier uit als presentator en als het dieper moet gaan een artistiek uitziende dame die door haar kleding en bekakte spraak zich als kenner definieert. Close Up heeft gelukkig geen presentator, vaak wel een bekakte voice-over, en toont interessante zaken. Zo heb ik een poos geleden een prachtige documentaire over Coco Chanel gezien. Close Up wordt van overal bij elkaar gekocht met alleen het criterium dat het over kunst en cultuur moet gaan.
Aan één programma, Avro’s Kunstblik, een geheel Nederlandse productie, begin ik verslaafd te raken. Ook dit wil kunst onder de mensen brengen, maar hier zijn de presentatoren met zorg gekozen. Liesbeth Brandt Corstius, voormalig directeur van het Museum voor Moderne Kunst in Arnhem, is de deskundige. Zij wordt geflankeerd door Roeland Kooijmans, als de stem des volks. Zij spreekt in een lichte jargon over kunst, hij zegt wat hij ‘erin ziet’.
Het programma is knap in elkaar gezet. Op een bijzondere locatie kan het publiek het gekochte toegangsbewijs inzetten op een kunstwerk dat men kan winnen als het kaartje uit ‘het blik’ getrokken wordt. Ondertussen is er een ‘speakers corner’, waar voorbijgangers hun mening over één van de werken geven, er wordt een koper van kunst geïnterviewd en Liesbeth Brandt Corstius gaat bij een kunstenaar op het atelier langs. In tegenstelling tot andere kunstdeskundigen op de Nederlandse televisie doet zij dit goed. Zij komt niet sentimenteel over, wel nieuwsgierig en etaleert niet allen haar kennis, maar luistert ook naar wat haar verteld wordt. Mijn vermoeden echter is dat de programmamakers flink in deze gesprekken knippen en vooral die stukken uitzenden, waarin de kunstenaar haar of zijn werk uitlegt, wat soms gênant overkomt.
Deze delen van het programma vormen de onderbrekingen van het verloten van de kunstwerken. Als je naam uit het blik wordt gevist, moet je een vraag van mevrouw Brandt Corstius beantwoorden met waar of niet waar. De vragen zijn er met de haren bijgesleept om enigszins op de te winnen kunstwerken te slaan en iedereen zit er dus vrolijk op los te raden. Maar raad je goed, en daar heb je vijftig procent kans op, dan is het werk van jou en mag je het mee naar huis nemen. De ‘kataloguswaarde’ wordt keurig op het scherm geprojecteerd, zodat heel Nederland weet ‘hoeveel’ je gewonnen hebt, maar ook hoeveel een dergelijk werk in de kunsthandel kost.
Hoe heerlijk het is om een kunstwerk te winnen, kun je aan het gedrag van de winnaars aflezen. Zij springen een gat in de lucht, bevriezen met hun hand voor de mond of wankelen verdwaasd naar hun familie. Maar alle winnaars zijn echt gelukkig. Daarna volgt het transport van het werk naar de desbetreffende huizen. De apotheose, het zien van de nieuwe aanwinst boven de bank, komt bij sommigen al als een anticlimax over. Zij beginnen zich zorgen te maken over het gat dat in de muur geboord moet worden of over het beeld, een sta in de weg, dat afgestoft moet worden.
Kunstblik vind ik momenteel het beste kunstprogramma op de televisie. Niet alleen omdat het nu eens letterlijk doet wat dergelijke Nederlandse programma’s willen, kunst in de huiskamer brengen, maar ook omdat het mij het geluk van mensen laat zien als zij een kunstwerk in hun bezit krijgen. Dan voel ik ook mijn gezicht in een gelukkige glimlach vertrekken.
KATALIN HERZOG
Dit is een bewerking van de column die in 2003 gepubliceerd werd in De Nieuwe, Arti et Amicitiae.