zondag 21 november 2010

HET BEELDENDE REPERTOIRE VAN JAN BOKMA












Net als een orkest heeft Jan Bokma een repertoire samengesteld, waaruit hij per ‘uitvoering’ enkele, toepasselijke stukken kan kiezen. Wel is hij als een soort eenmansorkest te beschouwen, iemand die alle onderdelen van het repertoire zelf heeft gecomponeerd, uitgevoerd en aan anderen heeft aangeboden. Jan Bokma is namelijk beeldend kunstenaar en doet alles zelf wat bij zijn werk behoort. Niet alleen maakt hij zijn werken, maar hij is ook bezig om eigen musea tot stand te brengen, waarbij hij zowel de rol van de curator als die van de commentator op zich neemt.

De werken die tot zijn repertoire behoren zijn alle uit purschuim opgebouwd, een bij de bouwmarkt te verkrijgen materiaal, waarmee gaten en scheuren in gebouwen kunnen worden gedicht. Het materiaal komt als een soort slagroom uit de spuitpus, zet uit en verhardt in de vorm waarin het is aangebracht. Waarschijnlijk heeft het een eeuwig leven, maar dat weten we nog niet. Wat we al ervaren hebben is dat het vergeelt door de blootstelling aan licht.

Purschuim kan op vele manieren gespoten worden, bijvoorbeeld in lagen, als weefsels, als dotjes, in parallelle lijnen en in concentrische cirkels. Deze bewerkingen past de kunstenaar dan ook alle toe. Zo maakt hij onregelmatige weefsels, brengt hij grote dotten aan, schrijft letters met het schuim en vormt zelfs driedimensionale voorwerpen ermee. De objecten die zo ontstaan, zijn op het eerste gezicht zeer toegankelijk, want de toegepaste procédés blijven duidelijk zichtbaar en de beelden hebben ook meestal iets weg van bekende dingen uit onze dagelijkse omgeving. Ze lijken op gerafelde wandtapijten en badmatten, op kanten tafelkleden en borduurwerk, maar dan uitvergroot en van een vreemd, dik opgeblazen materiaal gemaakt.




Toch wil Jan Bokma de beschouwers ook anders naar zijn beelden laten kijken. Daarom laat hij ze vergezellen van ruw uitgezaagde borden met daarop ‘aanwijzingen’ voor het publiek. De teksten zijn in een onregelmatig handschrift in zwart op een vuilgeel ondergrond geschilderd en duiden aan dat men de werken als ‘kunst’ moet zien. Soms wordt de museale context benadrukt, dan weer een stijlperiode of een stijl, bijvoorbeeld de renaissance of het abstract expressionisme, maar er wordt eveneens commentaar geleverd als de tekst beweert dat het om een mislukt werk gaat. Ook kunnen de borden aanduiden dat het werk geen titel of geen betekenis heeft en er geen reden is voor zijn bestaan. Er is zelfs een bord met de tekst dat het werk ‘voor zichzelf spreekt’, een cliché uit de kunstkritiek.

Deze gelige borden vormen equivalenten van de onopvallende, witte bordjes in een museum, waarop in het klein en in een keurig lettertype de zakelijke gegevens van een kunstwerk staan. De borden bij het werk van Jan Bokma zijn te grof, te groot en hebben de verkeerde kleur, waardoor hun boodschap als ironisch commentaar gaat werken.



Uit het opgebouwde repertoire aan beelden, samen met de borden, kan de kunstenaar kiezen voor installaties om zo telkens een eigen museum te bouwen. De museale context boeit hem zeer op dit moment. Daarin wordt immers elk ding als kunst bekeken en elke uiting gaat naar kunst verwijzen. Het instituut maakt ook de kunstkritiek mogelijk en stuurt mede de carièrre van kunstenaars. Daarom vindt Jan Bokma het interessant om te doen alsof hij een klassieke beeldhouwer is die binnen de museale context op de tradities en conventies van de beeldende kunst varieert. Zijn spel is echter ironisch. In plaats van brons gebruikt hij het banale purschuim, in plaats van monumenten maakt hij ‘badmatten’ en ‘slagroomtaarten’. Zo creëert hij kleine kunstwerelden, waarin hij zelf heer en meester is over de krachten van het instituut.


Deze tekst werd in 2007 geschreven voor de website van Jan Bokma; zie http://janbokma.blogspot.com

KATALIN HERZOG