zaterdag 21 november 2009

CREATIVITEIT TUSSEN HET BEWUSTE EN HET ONBEWUSTE



Lezing:

Deze lezing gaat over creativiteit tussen het bewuste en het onbewuste. Dit onderwerp zou ik ook kunnen karakteriseren met behulp van een anekdote van de Amerikaanse schilder Jasper Johns: Op een nacht droomde ik dat ik een grote Amerikaanse vlag had geschilderd; In de ochtend heb ik dat gedaan. In 1954 schilderde Johns ‘Flag’ en zette daarmee de deur open voor de Pop Art.

Hoewel ik vele zijpaden zal bewandelen, wil ik hier vooral laten zien hoe zoiets, als wat Johns beschrijft, mogelijk is. De voorbeelden zal ik voornamelijk uit het gebied van de beeldende kunst halen.

Creativiteit is voor de meeste mensen een wonderlijke aangelegenheid. Dat is nu zo en dat was al het geval in de oudheid. Toen meenden filosofen dat kunstenaars, vooral dichters, hun werk ingefluisterd (inspiratie is inblazing) kregen door een soort geest of god. Ze werkten dan ook in een staat van ‘furor divinus’ (goddelijke waanzin). Vroeg je ze achteraf naar hun werkwijze en beweegredenen, dan konden zij daar niets over zeggen. Wij zouden nu zeggen: zij waren zich er niet bewust van wat ze deden.

Het idee van de inspiratie werd later gekerstend, waarbij de heilige geest werd voorgesteld als een duif die de inspiratie in de oren van de Evangelisten fluisterde. In deze visie kwam creativiteit van buiten. De goddelijke inspiratie ging eerst in de renaissance en later in de 18de eeuw over in de genietheorie die zegt dat god of de natuur (bij Kant) sommige mensen zoveel genialiteit meegeeft dat zij tot grootste werken kunnen komen. Ook al wordt het woord genie nu nog gebruikt voor bijzonder getalenteerde mensen, wij denken tegenwoordig anders over creativiteit.

Nog altijd vinden wij buitengewone prestaties bewonderenswaardig, bijvoorbeeld op het gebied van de kunsten en de wetenschappen, maar over creativiteit denken wij als een algemene (menselijke) eigenschap, iets wat in alle mensen resideert. In deze visie zijn niet alleen Rembrandt en Einstein creatief, maar in mindere of meerdere mate iedereen. Dat is nodig, want mensen komen zwak en met weinig instincten ter wereld en creativiteit helpt hen om te overleven. Niet alleen zijn alle mensen creatief, maar ook sommige dieren. Sluit een wesp in een kamer op; hij zal pogingen wagen om te ontsnappen, maar daarin niet slagen. Doe je dat met een hond, dan lukt het hem om op de deurklink te springen en zo eruit te komen. Een orang oetan kan zelfs met een sleutel overweg en een mens komt er zelfs zonder sleutel uit.

Als we creativiteit zo bezien, dan is het een eigenschap die in de evolutie is toegenomen met de ontwikkeling van het lichaam en de hersenen. Daarom kan creativiteit beschreven worden als 'een door intelligentie aangedreven vermogen om problemen op te lossen'. Dieren en mensen moeten in hun leven vele problemen oplossen die met hun overleven en voortbestaan te maken hebben. Die problemen zijn altijd van nuttige aard. Maar mensen gaan verder. Zij hebben ten opzichte dieren een surplus aan 'probleemoplossend vermogen'. Zij lossen niet alleen problemen op, maar zorgen voor nieuwe problemen en gaan die ook oplossen, waarbij zij weer op nieuwe problemen stuiten, en zo ad infinitum.

Dit is de basis van cultuur, waarbij gezegd moet worden dat de westerse cultuur, vanaf de 18de eeuw, het verst gaat in het voortdurend zoeken naar het nieuwe. In andere culturen is een remming aanwezig ten opzichte van het nieuwe door conventies en tradities. Behalve dat wij steeds naar nieuwe problemen zoeken en oplossingen vinden, 'maken' wij ook nieuwe problemen en oplossingen die niet rechtstreeks met ons overleven en voortbestaan te maken hebben. Vele problemen in bijvoorbeeld de kunsten zijn in dit opzicht nutteloos, maar bevredigen wel onze nieuwsgierigheid en behoefte aan variatie. Vaak zijn ook wetenschappelijke problemen en oplossingen in het begin niet nuttig, maar kunnen dat wel worden bij toepassing in de sociale omgeving of in de technologie.

Een bijzonder kenmerk van de moderne, westerse cultuur is dat vooral die mensen als uiterst creatief worden gewaardeerd die ‘luxeproblemen’ blijven opwerpen en oplossen om nieuwe zaken tot stand te brengen. Maar, zoals eerder gezegd, creativiteit is overal te vinden binnen de cultuur. Toch wil ik mij hier vooral met die processen bezig houden die ten basis liggen aan het opwerpen en oplossen van ‘luxeproblemen’. Die zijn namelijk zeer ingewikkeld en als wij ze begrijpen, kunnen wij andere soorten creativiteit daar makkelijk uit afleiden of ermee contrasteren. Kijken we naar creatieve processen, dan zien we dat de verwondering over creativiteit vooral in het feit schuilt dat een groot deel van deze processen onbewust verlopen. Daarom zal ik nu kort ingaan op wat onbewust zou kunnen zijn.

Al in de oudheid had men er een idee over dat het bewustzijn als het ware dreef op een groot onbewust reservoir. Dit idee werd doorgegeven in de Vroeg Christelijke tijd en in de Middeleeuwen. Men wist het, maar bestudeerde het niet, omdat bewuste processen belangrijker werden geacht.

Toen echter Descartes in de 17de eeuw over de menselijke geest ging nadenken, was er geen plaats voor het onbewuste. Voor hem was denken, bewust nadenken en de essentie van het mens-zijn, getuige zijn dictum: Cogito ergo sum (ik denk dus ik ben). In de eerste helft van de 18de eeuw, de tijd van het rationalisme, werd dit het belangrijkste idee over het bewustzijn. Vanaf ongeveer 1750 echter komt daar protest tegen: het onbewuste steekt weer zijn kop op. Sigmund Freud wordt in de 19de eeuw de grote theoreticus van het onbewuste.

Freud meende dat de menselijke geest eruit ziet als een soort gebouw, waar in de bovenkamer het redelijke Überich regeert dat alles wat onwelgevallig is, zoals bijvoorbeeld seksualiteit en andere emoties, naar de kelder, het irrationele gebied van het Es, verbant. Die verdrongen emoties blijven echter zeer krachtig en kunnen tijdens dromen, grappen en versprekingen aan de oppervlakte komen. Lukt dat niet, dan kan iemand geestesziek worden.

In tegenstelling tot Descartes zag Freud de irrationele gebieden van de geest als het belangrijkst; daar zetelden de primaire geestelijke processen. Zijn theorie over creativiteit is dan ook een nieuwe en naar nu blijkt, niet eens zo verkeerde. Freud meende namelijk dat creativiteit de beheersing is van de spanning tussen de primaire/onbewuste en de secundaire/bewuste lagen van de geest. Creative mensen, en voor Freud waren dat vooral grote kunstenaars zoals Leonardo Da Vinci en Michelangelo, kunnen toegeven aan hun dagdromen, dromen en fantasieën die uit de onbewuste of voorbewuste (het onderbewuste) lagen van de geest komen. Via sublimatie (een verheffing van driften naar cultuur) kunnen kunstenaars deze in dienst stellen van de bewuste lagen van de geest en zo tot kunst komen.

Maar Freud vergiste zich in de aard en de omvang van het onderbewuste. Het bevat niet alleen verdrongen emoties van vooral seksuele aard, maar zo’n 99% van alle activiteiten van de geest. Zo weten we bijvoorbeeld niet hoe wij een trap op- of aflopen, hoe wij denken, hoe wij iets onthouden en hoe wij iets nieuws maken. Freud rekende alleen affectieve zaken (gevoelens en emoties) tot het onderbewuste, maar ook cognitieve zaken (betreffende waarnemingen en kennis) horen hierbij. Ze werken bovendien samen, zoals we zullen zien.

Het bewustzijn kan het beste beschouwd worden als het product van alle onbewuste activiteiten die alsmaar doorgaan; zelfs als we slapen. En niet alleen is het onderbewuste gebied heel omvangrijk, maar het is ook tot heel veel in staat. Terwijl het bewustzijn serieel werkt, dus de ene werkzaamheid na de andere uitvoert, werk het onderbewuste parallel, het voert vele taken tegelijk en zeer snel uit.

In zijn boek Het slimme onbewuste laat Ap Dijsterhuis zien dat wij onbewust ook dingen kunnen die we lange tijd aan het bewustzijn hebben toegeschreven, zoals waarnemen, beslissen en oordelen. Alleen de resultaten van die waarnemingen, beslissingen en oordelen dringen tot het bewustzijn door. Dergelijke onbewuste processen zijn niet alleen zeer snel, maar soms ook beter dan bewuste werkingen van de geest. Wie een huis wil kopen, kan daar maanden over doen en alles overwegen, maar de meeste mensen weten meteen dat ze juist ‘dat huis’ willen hebben. Het onderbewuste kan er goed naast zitten, maar doet dat meestal niet.

Hebben mensen nu een slim onderbewuste en een dom bewustzijn? Zo moeten wij dat niet zien. Beide gebieden van de geest hebben verschillende functies. Het onderbewuste kan snel gegevens opnemen en bewerken, waardoor het ook razendsnel kan kiezen en oordelen, maar dan moet het bewustzijn de uitkomsten nog wel wegen en bekritiseren. Dit gebeurt ook in het creatieve proces. Maar nu hebben wij wel een groot probleem. Hoe het onderbewuste al die bewerkingen precies uitvoert, weten wij niet, of beter gezegd, nog niet. Wij kunnen culturele producten en creatieve processen interpreteren, maar hebben daar wel een theorie van onbewuste waarneming en bewerking voor nodig.

Een redelijk nieuwe theorie die de goede kant op lijkt te wijzen, is die van Tony Bastick die een boek schreef over intuïtie. Intuïtie is een soortgelijke term als creativiteit. Wij gebruiken het, vinden het wonderlijk, maar weten niet precies hoe het werkt. Bastick ziet intuïtie als een functie van het onderbewuste,namelijk het onbewust bewerken en gebruiken van geheugeninhouden. Net als dat alle mensen creatief zijn, hebben en gebruiken ook alle mensen hun intuïtie, maar sommige mensen zijn nu eenmaal creatiever en hebben een beter, dat wil zeggen sneller werkende intuïtie. Hierbij moet vermeld worden dat de intuïtie ook toegelaten en getraind kan/moet worden.

Bastick’s theorie is ingewikkeld en wordt gestaafd door vele psychologische experimenten. Daarom zal ik hem hier kort en in mijn eigen woorden samenvatten en uitleggen. Waarnemen is geen automatisch opnemen van gegevens. Wij nemen in de werkelijkheid patronen (gehelen) waar, zoals dat ook gebeurt bij het herkennen van gezichten. Tegelijk met het waarnemen van gehelen worden ook motorische delen van de hersenen geactiveerd, zodat wij in principe bereid zijn om meteen te handelen. De hersenen zorgen dus voor actiebereidheid bij waarnemingen. Laten wij voor het gemak het zien van patronen met die actiebereidheid, gevoelens noemen. Wordt een waarneming in het geheugen opgeslagen, dan maken die gevoelens deel uit van de herinnering.

Waarnemingen worden echter pas ervaringen, als ze gekleurd worden door emoties. Deze moeten niet alleen voorgesteld worden als heftige emoties, zoals woede, haat of liefde. Emoties vergezellen voortdurend waarnemingen en gedachten en dus ook geheugeninhouden. Bij alles wat we doen zijn er emoties betrokken die ons onder andere vertellen of wij iets aangenaam of onaangenaam, vijandig of vriendelijk, lekker of vies vinden. Emoties zorgen ervoor dat we de werkelijkheid kunnen 'waarderen', aangezien wij aan alles een waarde toekennen, in relatie tot onszelf. Emoties zorgen. aldus Nico Frijda, voor het behartigen van onze belangen.

Zaken die in het geheugen zijn opgeslagen, zijn dus altijd gekleurd door gevoelens en emoties. Bovendien worden ze niet als losse gegevens in de hersenen opgeslagen, maar als emotionele clusters (emotional sets), zegt Bastick. Het gaat hier om clusters van ervaringen en kennis met een emotionele lading. Dergelijke emotionele/cognitieve clusters functioneren als verwachtingen ten opzichte van de werkelijkheid. Bij elke waarneming zenden wij die verwachtingen uit naar de werkelijkheid, waarna ze weer bijgesteld worden om het begin te vormen van een volgende waarnemingscyclus; zo verloopt o.a. het proces van het leren.

Volgens Bastick bestaat de functie van intuïtie in het onbewust reorganiseren en verbinden van emotionele/cognitieve clusters. Die clusters kunnen soortgelijke inhouden hebben, maar ook zeer verschillende, als ze maar hun emotionele kleur min of meer gemeen hebben. Sommige emotionele/cognitieve clusters zijn makkelijker met elkaar te verbinden dan andere; zij lijken dus emotioneel meer of minder op elkaar.

Gezien vanuit de theorie van Bastick gebeurt er iets bijzonders bij het verbinden van inhoudelijk minder op elkaar lijkende clusters die wel een soortgelijke emotionele kleur hebben. Dan ontstaan er nieuwe ideeën en inzichten. Daarom is intuïtie in deze visie sterk verbonden met creativiteit, gezien als het voortbrengen van nieuwe zaken binnen een cultuur. Nu gebeurt dit allemaal in het onderbewuste en volgens Bastick in dat deel ervan dat Freud het voorbewuste heeft genoemd. Het voorbewuste kan bij wijze van spreken als een doorgeefluik functioneren van het onbewuste naar het bewuste. Maar het onderbewuste werkt niet op commando. Je kunt er niet tegen zeggen: kom maar op met die nieuwe associaties, analogieën en metaforen (dit zijn enkele bijzondere verbintenissen van zeer verschillende geheugeninhouden).

Wel zijn er situaties, waarin het onderbewuste, of beter het voorbewuste, de nieuwe verbindingen makkelijker doorgeeft aan het bewustzijn. Binnen de creativiteitstheorie worden deze omstandigheden de 3Bs genoemd: bad, bed en bus. Nieuwe ideeën hebben eerst een incubatietijd, een tijd van rijping, nodig. Tijdens het baden of onder de douche, in bed op de momenten tegen de slaap aan of in een droom en tijdens het reizen (bus) komen ze makkelijker uit het onbewuste tevoorschijn.

Bij kleinere problemen of een deel van een groot probleem kan dit ook eenvoudiger verlopen. Mensen die tijdens het werken aan een probleem vastlopen, willen vaak met alle geweld doorgaan. Lukt dat niet, dan gaan zij eindeloos piekeren, waardoor hun werk helemaal stagneert. Beter is het om dan iets anders te gaan doen, bijvoorbeeld huishoudelijke klusjes. Ondertussen werkt het onderbewuste verder aan het probleem en na een poos schiet de oplossing in het bewustzijn.

Plotseling bewust worden van de oplossing wordt Aha-erlebnis of Eureka genoemd, naar de Griekse natuurkundige Archimedes die in bad het principe van het soortelijk gewicht van materialen ontdekte. Volgens de legende was hij daar zo blij mee dat hij naakt de staat oprende, terwijl hij Eureka, Eureka, ik heb het gevonden, riep. Dergelijke ervaringen gaan gepaard met euforie, omdat het plotselinge inzicht de spanning opheft die een probleem heeft veroorzaakt.

Intuïtie werkt echter ook op een andere manier binnen het creatieve proces. Om dat te laten zien, ga ik nu in op het verloop van het creatieve proces bij kunstenaars en neem daarvoor het schilderij van ‘Flag’ van Jasper Johns als uitgangspunt. Op het moment dat Johns die droom kreeg, was hij goed voorbereid. Hij had een goede scholing als ontwerper gehad en kende de Amerikaanse cultuur goed, omdat hij in de reclame werkte (hij was onder andere etaleur). Ook kende hij het werk van de Abstract Expressionisten, kunstenaars die in de jaren vijftig in Amerika de kunstwereld 'beheersten'. Zij maakten grote, abstracte doeken met snelle gebaren. Hierbij waren ze geïnspireerd door theorieën van Freud en vooral van Jung over het collectief onbewuste. Kunst moest het collectief onbewuste, dat men universeel achtte, uitdrukken.

Maar jongere kunstenaars, waaronder Johns, hadden genoeg van al die zweverigheid. Zij gingen zich steeds meer richtten op wat zij dagelijks om zich heen zagen in de Amerikaanse consumptiecultuur. Dit leidde tot de Pop Art die in de jaren zestig verder werd uitgewerkt. Johns had dus veel kennis in zijn geheugen opgeslagen en hij koesterde een verlangen naar een andere soort kunst. Zijn onderbewuste was als het ware al ‘gevuld’ en geconditioneerd. Er moeten namelijk verschillende geheugeninhouden aanwezig zijn met een bepaalde emotionele kleur en je moet als maker/denker een probleem of verlangen hebben om op te lossen of uit te werken, anders heb je weinig aan je intuïtie.

De droom leverde Johns het idee van de vlag, maar hij moest het nog uitwerken. Daarvoor gebruikte hij nog min of meer de schildertechniek van de Abstract Expressionisten. Toch maakte hij iets nieuws, want een vlag was nog nooit zo uitgebeeld. Dus niet in een strijdscène of wapperend aan een vlaggenstok, maar plat, zodat de vlag van textiel bijna samenvalt met zijn afbeelding op het schildersdoek. Toen Johns klaar was met het schilderij, moest hij nog besluiten om zich met dit soort werk als kunstenaar te presenteren.

Intuïtie is vooral de eerste fase van het creatieve proces. Meteen als het idee opgedoken is uit het onderbewuste, moet iemand praktische en bewuste stappen zetten om iets te realiseren. Doet iemand iets voor de eerste keer, dan kan hij al gauw gefrustreerd raken, want de uitdaging is groot en zijn vaardigheden zijn gering. Doet iemand iets heel vaak, dan kan hij verveeld raken, want de vaardigheden zijn wel aanwezig, maar de uitdaging is gering. Als echter de uitdaging groot is en kennis en vaardigheden voldoende zijn om iets nieuws te realiseren, zoals bij Johns het geval was, toen hij ‘Flag’ schilderde, dan kan iemand in een opperste staat van concentratie raken die door M. Csikszentmihalyi ‘flow’ wordt genoemd.

‘Flow’ treedt op bij allerlei soorten uitdagend en veeleisend werk, zoals sport, het maken van kunst of het beoefenen van wetenschap. In een dergelijke staat concentreert iemand zich geheel op zijn taak. De omgeving wordt niet meer bewust waargenomen, de tijd lijkt stil te staan. Het bewustzijn krimpt als het ware en richt zich alleen op het werk. Een schilder kan dan een monologue interieur voeren als: ‘hier moet een beetje meer geel’ of ‘dit moet iets dikker’ of ‘die lijn moet iets strakker’.

Tijdens ‘flow’ staat het onderbewuste bij wijze van spreken op een kiertje en laat allerlei opgeslagen en met elkaar verbonden geheugeninhouden toe die in het werk gebruikt kunnen worden. Daar ‘flow’ gepaard gaat aan een geluksgevoel (voortkomende uit het opheffen van de spanning en de toevloed van endorfinen), kan men eraan verslaafd raken. In ieder geval zorgt het voor een sterke intrinsieke motivatie om soortgelijke problemen te blijven opwerpen en oplossen.

Omdat kunst maken een ‘open ended’ proces is, zelfs als je zeer ervaren bent, weet je niet precies wat er zal ontstaan, kan een werk zelden worden afgemaakt in een periode van ‘flow’. Vaak is het kunstwerk ook zeer gecompliceerd en neemt de voltooiing veel tijd in beslag (opgedeeld in verschillende werkperioden). Als de maker uit ‘flow’ raakt en achterover gaat zitten om naar zijn werk te kijken, begint een bewust deel van het creatieve proces dat reflectie wordt genoemd. Dan dringen zich vragen op als: is het werk niet te gewoontjes? hoort dit wel bij mijn andere werken? wil ik wel dergelijke werken maken? De kennis die uit deze reflectieve fase komt, wordt meegenomen naar een volgende periode van ‘flow’, waarin het werk voltooid kan worden.

Zo ongeveer moet het ook bij Johns gegaan zijn. Hoewel elke kunstenaar een creatief proces kent dat persoonlijke eigenaardigheden vertoont, is er toch genoeg gemeenschappelijks om een proces op een dergelijke wijze te reconstrueren.

Samenvatting van de belangrijkste punten:

-Creativiteit is het door intelligentie aangedreven vermogen om problemen op de lossen.
-Intuïtie - vooral de eerste fase van het creatieve proces - reorganiseert en verbindt onbewust emotionele/cognitieve clusters in het geheugen.
-Het onderbewuste werkt optimaal, als het goed ‘gevuld’ is met emotioneel gekleurde kennis en ervaringen.
-Het onderbewuste werkt niet op commando; incubatietijd is nodig.
-De drie B’s: bad, bed en bus kunnen goede omstandigheden vormen voor het krijgen van creatieve ideeën.
-Na in halfbewuste staat, dus in ‘flow’, aan iets werken, wordt het werk door het bewustzijn gewogen en bekritiseerd in periodes van reflectie. 
-Het creatieve proces bevat dus onbewuste, voorbewuste, halfbewuste (tijdens ‘flow’) en bewuste fases.

Literatuur:

-T. Bastick, Intuition, Evaluating the Construct and its Impact on Creative Thinking,
Stoneman & Lang 2003.
-H. van de Baak, Ontsnappingskunst, Evolutie van de creative geest, Amsterdam
University Press 2002.
-M. Csikszentmihàlyi, Flow, The Psychology of Optimal Experience, Harper Perennial
1991.
-A. Dijksterhuis, Het slimme onbewuste, Denken met gevoel, Bert Bakker 2007.
-N. Frijda, De emoties, Een overzicht van onderzoek en theorie, Bert Bakker 1993.
-P. Goldberg, The Intuitive Edge, Understanding Intuition and Applying it in Everyday
Life
, Tarcher/Perigree 1983.

KATALIN HERZOG

Deze lezing werd uitgesproken op 19.11.2009 in het Academiegebouw van de RuG, als onderdeel van de lezingenreeks: Bewustzijn in wording.