*
Geboeid door het werk van de beeldhouwer Antony Gormley spitste ik mijn oren, toen bij Khalid & Sophie zijn overzichtstentoonstelling Ground in Museum Voorlinden werd aangekondigd. Jasper Krabbé vertelde over zijn ervaringen met de beelden en probeerde Gormleys ideeën uit te leggen. Toen niemand aan tafel die begreep, herhaalde hij steeds weer dat het om het lichaam van de beeldhouwer ging. Zo’n ‘persoonlijke reclame’ zien we op de televisie als kunst naar de huiskamers moet worden gebracht. Maar het werk van Gormley verdient beter.
Informeren van het publiek over kunst mislukt geregeld in de media. Op internet kondigde Museum Voorlinden de tentoonstelling Ground als volgt aan: ‘Als museum willen we er alles aan doen om Antony Gormley het podium te bieden dat hij verdient. Gormley benadert het eeuwenoude onderwerp van het menselijk lichaam op eigen, unieke wijze. Hij raakt daarbij een universele en filosofische noot [snaar?] en bouwt voort op de kunstgeschiedenis en conceptuele beeldhouwkunst van de jaren ’60 en ’70.’ Zo’n clichématige tekst heeft het publiek weinig te bieden. Eerder zegt het dat dit 'unieke, universele, filosofische en conceptuele’ werk voor ‘gewone mensen’ te hoog gegrepen is.
Allereerst moeten de implicaties van de clichés weersproken worden. Gormley heeft weinig met ‘eeuwenoude onderwerpen’. Hoewel hij over zijn ideeën en werk reflecteert, is hij geen filosoof. Hij gebruikt de kunstgeschiedenis op een onsystematische wijze. De kunstenaar is toeschietelijk met informatie, maar verwoordt die vaak abstract en weidt te veel uit. Omdat het juist nu belangrijk is zijn ideeën en werk te begrijpen, zal ik hier proberen een en ander toe te lichten.
Zoals veel beeldhouwers is Gormley geïnteresseerd in ruimte. Het menselijk lichaam is voor hem de kern daarvan. Het lichaam is een ruimte met veel ‘inhoud’, inclusief de menselijke geest die zich tot in het oneindige kan ‘uitbreiden’. De kunstenaar gaat het niet om geïdealiseerde lichamen, zoals in de kunst van vóór de 19de eeuw. Hij wil de ruimte van het lichaam zelf tonen in mensvormige beelden, waarmee we ons identificeren om vervolgens te kunnen reflecteren over onze relaties met alle ruimtes waarin we leven. Dit zijn de fysieke ruimtes van de architectuur, de aarde – die we daadwerkelijk bewonen – en de denkbeeldige ruimtes die de menselijke geest kan bereiken.
Gormley concentreert zich niet op zijn eigen lichaam. Hij gebruikt het als model om er mallen voor afgietsels van te maken. In zijn fabriek-achtige atelier werkt hij met assistenten aan zijn beelden, waarbij het afgegoten (tegenwoordig ook gescande) lichaam vergroot, verkleind, geabstraheerd en vermenigvuldigd wordt. De resultaten stelt hij tentoon in musea, openbare ruimtes en in de natuur, waarbij hij naar optimale relaties streeft van de beelden met hun omgeving.
Klinkt dit nog wat algemeen, bij het bekijken van Gormleys werk zijn de verbanden tussen het lichaam, het mensvormig beeld en de ruimtelijke omgeving, meteen duidelijk. De beelden ‘bepalen’ een museumzaal door met gestrekte armen en benen precies in de vier hoeken te passen, ze staan als wachters op daken en rotspunten om de omgeving te overzien en bevolken een strand, waarbij ze soms door het water overspoeld worden. Gormley krijgt het steeds voor elkaar dat we ‘in zijn beelden kunnen stappen’, omdat ze Everyman voorstellen. En dit speelt zelfs bij het 20 meter hoge beeld The Angel of the North (1998) in Gateshead, Noord-Engeland. De ‘engel’ strekt zijn 54 meter brede vleugels over het land uit en ‘beschermt’ de bevolking die zeer heeft geleden onder het verdwijnen van mijnbouw en staalproductie in het noorden van Engeland.
De overgang van ‘universele’ naar ‘geëngageerde’ werken lijkt groot, maar Gormley heeft hier geen moeite mee. Omdat hij zijn overkoepelend thema goed doordacht heeft, kan hij met behulp daarvan ook inzoomen op mensen in specifieke politieke, maatschappelijke en klimatologische situaties. In een tijd dat er een wrede oorlog woedt en hongersnoden en klimaatrampen dreigen, laat hij ons met zijn werk zien dat onze algemene menselijkheid voortkomt uit de gemeenschappelijke ruimtes waarin we leven. Alles wat we daarin uitvoeren, heeft niet alleen consequenties voor anderen, maar ook voor onszelf. We kunnen ons dus niet isoleren in door identiteiten bepaalde territoria, waarvandaan we anderen bestoken, maar zullen de specifieke problemen die het menselijk bestaan oplevert samen moeten oplossen.
KATALIN HERZOG