vrijdag 1 november 2019

EEN ’NIEUW MATERIALISME’ IN DE KUNST


*
Niemand had kunnen voorspellen dat er in de 21ste eeuw tentoonstellingen zouden komen met titels als ‘Virtuoos’ en ‘Sprezzatura’. Toch gebeurde dit onlangs in het Frans Hals Museum en het Drents Museum. De eerste toont 19de- en 20ste-eeuwse Nederlandse schilderkunst en de tweede 19de-eeuwse Italiaanse schilderkunst, waar ‘de overtuigingskracht vanaf spat’. Virtuositeit en sprezzatura duiden beide op uitzonderlijke technische vaardigheden die zulke knappe kunstwerken opleveren dat je mond ervan openzakt. Dit doet ouderwets aan en in het Frans Hals Museum vraagt men zich ook af ‘of virtuositeit in de hedendaagse kunst nog wel leeft?’

Zulke tentoonstellingen zouden echter niet gemaakt worden als er tegenwoordig geen belangstelling bestond voor materialen, technieken en kunstwerken als dingen. En dit is bijzonder, omdat vanaf de jaren zestig precies het tegenovergestelde in de beeldende kunst gebeurde. Kunst werd begripsmatig en kunstenaars gaven nauwelijks om materialen en technieken. Binnen de conceptuele kunst hoefde een kunstwerk niet eens meer gematerialiseerd te worden, een taaluiting was voldoende.

Een nieuw materialisme zou dan ook opgevat kunnen worden als een ouderwetse reactie op de politiek/sociaal geëngageerde kunst die steeds verder van ‘kunst’ afdrijft. Is dit het geval, dan zouden conservatieve en geëngageerde kunstenaars op dezelfde wijze tegenover elkaar komen te staan, als rechtse linkse populisten in de politiek.

Zo’n idee is niet vreemd. Vanaf de 19de eeuw waren er botsingen tussen klassieke en romantische kunst, figuratieve en abstracte kunst. De ‘vooruitstrevenden’ claimden steeds de overwinning, waarna zij de ‘conservatieven’ naar het kerkhof verwezen. Toen de schilderkunst werd doodverklaard, bleven kunstenaars echter doorschilderen en de schilderkunst verder ontwikkelen.

Aan het einde van de 20ste eeuw bevrijdde het postmodernisme de beeldende kunst van alle voorgaande beperkingen en de botsingen leken voorbij. Met behulp van het relativerende ‘anything goes’ kwamen alle soorten kunst, cultuur, wetenschap en filosofie ter beschikking van kunstenaars. Maar deze ongekende vrijheid werd op den duur enigszins ingeperkt door een theoretische wending. Conceptuele kunst gold al als een intellectuele bezigheid en bij de gelijkschakeling van al het hoger onderwijs in Europa voltrok zich een toenemende theoretisering van het kunstonderwijs die een intellectualisme in de kunst versterkte.

Na de aanval op de Twin Towers in 2001 bereikte het postmoderne denken echter haar grenzen en de relativering maakte plaats voor nieuwe ideologieën. Kunst en kunstonderwijs kwamen in aanraking met de politiek en ethisch gerichte ‘cultural studies’ die tot op heden de toon aangeven binnen de geëngageerde kunst.

Er zullen kunstenaars en instellingen zijn die het materialisme als de terugkeer naar ouderwets vakmanschap verwelkomen. Maar een nieuw materialisme zou ook het herstellen van een ‘dwaling’ kunnen betekenen, zoals dat in de sociale theorie gebeurt. Al in 2002 schreef de filosoof Dick Pels met enkele collega’s het artikel ‘The status of the object’. Hierin kondigden zij de terugkomst van de dingen aan, nadat de poststructuralistische filosofie, door haar concentratie op taal en tekst, alle ‘vastigheid’ had opgelost. Nu kunnen dingen met nieuwe ogen bekeken worden. Ze zijn niet ‘stom’, zoals eerder gedacht, maar ‘praten’ terug, maken deel uit van ons lichaam en houden onze werkelijkheid bij elkaar. Doordat de westerse cultuur al geruime tijd een voorkeur heeft voor bricolage en simulaties, is de traditionele hiërarchie tussen dingen en niet-dingen al afgezwakt. Daarom is het nu tijd om ons op het ‘leven van de dingen zelf’ te richten. Om te ‘leven’ hebben dingen echter een kader van verhalen nodig en mensen die voor hen spreken, terwijl menselijke relaties/praktijken dingen nodig hebben om in tijd en ruimte te overleven.

Een nieuwe, materialistische kunst kan zich met dergelijke ideeën verbinden. Zij zal zoiets wel moeten doen, want het vroegere vakmanschap is onbereikbaar. Voor de 19de eeuw moest kunst religieuze/mythologische verhalen vertellen en de natuur afbeelden; haar technieken waren erop gericht om dat overtuigend te doen. Een nieuw materialisme zou echter de moderne en de postmoderne kunst als basis hebben. Hieruit vertrekkend kan het met behulp van technische experimenten en nieuwe theorieën uitvinden hoe eigentijdse, visueel/tactiele kunstwerken gemaakt moeten worden, waarmee wij weer in ‘gesprek’ kunnen komen. Quasi-Rembrandts en quasi-sociale acties in de kunst zijn alleen maar gênant. Een nieuw materialisme – dat elke inhoud kan hebben – zou erin kunnen slagen om wel tot een goede post-postmoderne kunst te komen. Maar misschien bestaat deze kunst al en moeten we er alleen maar onze ogen voor openen.

KATALIN HERZOG

* Johannes Moreelse, Democritus ± 1630. Democritus, hier afgebeeld als de 'lachende filosoof', behoort tot de Presocraten (5de eeuw v. Chr.) en is de grondlegger van het materialisme in de filosofie.

Deze column werd gepubliceerd in de KunstKrant, 23ste Jg. nr. 6, nov./dec. p. 19.


Geen opmerkingen: