vrijdag 6 september 2019

DE SANDWICH-THEORIE




Misschien wist u het nog niet, maar van kunstacademies komen tegenwoordig geheel nieuwe kunstenaars. Sommigen worden er namelijk opgeleid om ‘nieuwe rollen binnen een sociale, politieke, educatieve of interculturele context’ te vervullen. Daarom doet bijvoorbeeld Anke Coumans, lector aan de Hanzehogeschool te Groningen, onderzoek naar ‘de toegevoegde waarde’ van kunstenaars voor deze rollen, wat nodig is vanwege de ‘maatschappelijke urgentie’ om problemen als ‘klimaatverandering en migratiestromen’ het hoofd te bieden.

Kondigt Coumans – en ook anderen (Boekmancahier 118) – het verdwijnen van bekende vormen van kunst en kunstenaarschap aan? Het lijkt raar om het over de ‘toegevoegde waarde’ van kunstenaars te hebben, alsof zij binnen de academie geproduceerde ‘goederen’ zijn ten behoeve van de maatschappij. Al enige tijd bestaat er echter een nieuw verhaal over kunst en kunstenaarschap.

Vanaf het begin van de 21ste eeuw wordt binnen de kunstwereld over een ‘paradigma-wisseling’ in de kunst gesproken. Een paradigma omvat geldige opvattingen en methoden die het wetenschappelijk onderzoek naar betrouwbare kennis leiden. Als een paradigma zijn verklarinsgskracht verliest, neemt een nieuwe zijn plaats in. Het paradigmaverhaal voor de kunst gaat, sterk vereenvoudigd, als volgt: In de 20ste eeuw werd nog het romantische paradigma van de geniale kunstenaar aangehangen. Dat gaat om een bijzonder individu dat een geheel nieuwe kunst voortbrengt, vrij van tradities. Maar aan het einde van de eeuw kwam er filosofische kritiek op de bevoorrechte positie van de ‘bijzondere maker’, terwijl door het postmodernisme ‘makers’ toegang kregen tot de hele wereldcultuur. Nu alles mogelijk was, verdwenen de criteria voor goede kunst en adequaat kunstenaarschap.

In deze verwarrende situatie leek een nieuwe benadering van cultuur uitkomst te bieden. Aan het einde van de 20ste eeuw kwam het hoge cultuurbegrip, waartoe de kunst behoorde, onder vuur te liggen. Theoretici wilden ook populaire uitingen tot de ‘cultuur’ rekenen. Hieruit ontwikkelden zich de ‘cultural studies’, een verzameling van wetenschappen die de samenhang van betekenisvorming en machtsuitoefening onderzoekt. Binnen deze politiek en ethisch georiënteerde richtingen worden onder andere strategieën van onderdrukking bestudeerd, waardoor er veel aandacht is voor feministische, gender- en postkoloniale theorieën.

De academische theorieën bereikten ook het kunstdiscours. Kunst werd als een vorm van betekenis-/kennisproductie gezien. En dit wordt nu niet alleen door academici onderzocht, maar vooral door de producenten zelf die ‘artistiek onderzoek’ doen naar hun eigen werk. Het nieuwe paradigma werd uit de volgende aannamen geconstrueerd: kunstenaars zijn gewone cultuurmakers; er zijn geen vaste criteria voor goede kunst en adequaat kunstenaarschap; kunst is een vorm van kennisproductie. Hieruit volgt dat de van haar geschiedenis losgemaakte kunst, met de inbreng van de theorie, een nieuwe rol binnen de maatschappij kan gaan vervullen.

In de kunsttheorie en het kunstonderwijs wordt dit verhaal nu gebruikt, maar klopt het wel helemaal? De kunsthistoricus en -theoreticus Camiel van Winkel beweert dat de paradigma-wisselingen in de kunst een soort wensdenken zijn. Paradigma’s in de kunst lijken meer op profetieën die men waar wil hebben dan op echt nieuwe richtingen. Binnen de wetenschappen vernietigen latere paradigma’s de eerdere, maar in de kunst vormen opvattingen en verhalen een soort sandwich, met opeengestapelde lagen. In zijn artikel ‘The sandwich will not go away, Or Why Paradigm Shifts Are Wishful Thinking’ (Open, 2013) schrijft Van Winkel dat geen van de lagen ooit verdwijnt. De sandwich wordt alleen dikker, waarbij de lagen op elkaar reageren. De romantische laag van de sandwich is het oudst en het moeilijkst ‘verteerbaar’. Het is een spook dat maar niet wil verdwijnen. De volgende, poststructuralistische of postmoderne laag bekritiseert het bijzondere individu, maar al zegt Van Winkel dit niet, zij zorgt ook voor nieuwe mogelijkheden in de kunst. Hoewel hij de derde, maatschappelijke laag niet afschrijft, ontwaart Van Winkel er ook de invloed van linkse en rechtse populisten in. Zij willen respectievelijk ‘politiek activisme en sociale interactie’ in de kunst en nuttigheid van kunst en kunstenaar. Beide streven dus naar een directe relevantie van kunst voor de maatschappij.

Theoretisch gezien, sluit Van Winkel aan bij de bedenker van de paradigma-theorie, Thomas Kuhn, die beweerde dat kunst geen echte paradigma’s kent. Het werk van Rembrandt zal bijvoorbeeld altijd relevant blijven voor kunstenaars, terwijl in een platte aarde slechts gekkies geloven. Toch vrees ik voor het ‘maatschappelijke paradigma’ dat mede door de tegenwoordige wereldproblemen een self-fulfilling prophecy kan worden. Te hopen is dat kunstenaars spoedig hun veerkracht hervinden om, onafhankelijk van ideologen, een voor hen goed smakende laag aan de kunst-sandwich toe te voegen.

KATALIN HERZOG

Deze column werd gepubliceerd in de KunstKrant 23ste Jg. nr. 5, sept./okt. 2019, p. 7.

Geen opmerkingen: