zondag 10 november 2019
KOEN TASELAAR: WANDKLEDEN, KERAMIEK EN TEKENINGEN
I.
Om zijn geest alert te houden en zijn werk te vernieuwen is Koen Taelaar steeds op zoek naar andere omgevingen en experimenteert hij met oudere en hedendaagse technieken die op verschillende manieren bij het tekenen aansluiten. Taselaar is allereerst een enthousiaste tekenaar, maar kan zich niet voorstellen om zijn hele leven hetzelfde te blijven doen. Toch is elke nieuwe techniek die hij toepast een ‘vertaling’ van het tekenen, al levert dit zeer verschillend uitziende werken op. In Galerie Block C te Groningen, toont hij van 9. 11. tot 14. 12. 2019 naast tekeningen dan ook sculpturen van keramiek en wandtapijten.
De tekeningen van Taselaar zijn boordevol letters, vormen en patronen. Ze laten de uitbundige wereld zien van iemand die van de volheid van de hedendaagse werkelijkheid geniet. Hoewel hij een keurige academische opleiding heeft gehad, houdt hij van het naïeve en heeft hij een do-it-yourself mentaliteit. Daarom gebruikt hij in zijn werk vaak ‘archetypische’ vormen, decoratieve patronen en gaat hij heel direct om met materialen en technieken. Ten opzichte van de heersende normen in de kunstwereld neemt Taselaar een recalcitrante, licht spottende houding aan, waarvan de beeld- en taalgrappen in zijn werk getuigen.
In één van zijn grote tekeningen ‘Extended Ying Yang Tittitwister (multititled # 8)’ (2014), die veel van dergelijke grappen bevat, verwerkte hij voor het eerst de ‘omgekeerde kunstenaars(namen)’. Dit spel zette hij voort in tekeningen die hier te zien zijn. ‘Honi Rorn’ (2015) toont namen van bekende kunstenaars, waarbij de beginletters van voor- en achternamen verwisseld zijn. Alles beweegt door de optische werking van de achtergrond en de verschillende soorten vormgeving van namen als Honi Rorn, Moan Jiro en Caurizio Mattelan. Iets soortgelijks deed hij in de tekening ‘PPPPPPPPPPP’ (2019), maar nu met voor- en achternamen die hij met een P laat beginnen op een ondergrond met vele hoofdletters P. Peff Poons, Parlene Pumas en Piorgo Porandi laten, net als de andere verwisselingen, zien hoe wij de namen van kunstenaars als uithangbord voor hun bekendheid gebruiken. Dergelijke inside jokes komen echter alleen over bij ingewijden die de rare namen bijna meteen kunnen corrigeren.
Maar wat als je niet ingevoerd bent in een cultuur en het schrift niet kan lezen? Dit overkwam Taselaar in 2018 tijdens een residentie in Zuid-Korea. Het Koreaanse schrift, Hangul, vond hij even prachtig als onleesbaar en richtte zich dus op de ‘beeld-taal’ die hij op straat en op verpakkingen zag. De Disneyachtige figuren komen grappig over, maar de vermenselijkte dieren maken wel reclame voor het verorberen van hun ooit levende soortgenoten. De opvallendste figuren gebruikte Taselaar in kleurpotloodtekeningen, zoals: ‘Skiing Fish And Cat with Fish’, ‘Beer Drinking Beer And Smiling Fish’ en ‘Peace Pig And Thumbs Up Chicken’ (alle 2018). Hier ging hij een stap verder dan in zijn eerdere tekeningen, toen hij figuratieve beelden in abstracte structuren inbedde. De Koreaanse figuurtjes herhaalde hij zo vaak dat ze nu zelf de structuur vormen, waardoor de tekeningen nog het meest op weefsels lijken.
Taselaar hield zich al eerder met keramiek bezig. Maar tijdens zijn residentie in Zuid-Korea maakte hij nieuwe, keramische totempalen, uitgaande van de Koreaanse beeld-taal. Eén van de resultaten is de totempaal ‘Facemask Totem’ (2018) met elf opeengestapelde schoonheidsmaskers die Koreaanse vrouwen gebruiken. Hoewel alle maskers hetzelfde standaardgezicht tonen, worden ze meer karakteristiek, doordat ze enigszins scheef gerangschikt en in steeds andere kleuren geglazuurd zijn. Een andere totempaal ‘Annoyed Architecture #5’(2018) is opgebouwd uit een hoge sokkel, voorzien van een onregelmatig raster, waarop om en om geometrische vormen en ‘gezichts-vazen’ in verschillende kleuren gestapeld zijn. Het geheel wordt bekroond door een olijk-dom gezicht, misschien wel van de architect. Als een echo van het grote raster op de sokkel, vertonen de vazen een fijner patroon van nepbakstenen dat de kunstenaar veel in het straatbeeld zag. Totempalen doken al eerder op in de tekeningen van Taselaar, samengesteld uit beelden en structuren, maar als driedimensionale vormen zijn ze indrukwekkender. Nu komen ze als echte personages over en zouden ook wachters kunnen zijn, zoals de houten totempalen in Zuid-Koreaanse dorpen, die de grenzen tegen boze geesten bewaken.
In 2018 ging Taselaar een ander technisch avontuur aan, toen hij door het TextielMuseum Tilburg uitgenodigd werd om een bijdrage te leveren aan de tentoonstelling Bauhaus & Modern Textiel in Nederland. Voor deze expositie ontwierp hij een bijna negen meter lang wandtapijt, getiteld ‘A Slightly Inaccurate But Nonetheless Lightly Entertaining Story Of The Bauhaus’. Het tapijt werd op een computergestuurde Jacquard weefgetouw geweven. Nu lijkt weven op tekenen met een eindeloze lijn, maar bij het ontwerpen van het weefsel moest Taselaar van kleurvlakken uitgaan, dus zijn geliefd medium, het tekenen, omkeren. Zijn werkwijze veranderde ook in andere opzichten. Hij ging nu minder intuïtief te werk dan in zijn eerdere tekeningen, bestudeerde de geschiedenis van het Bauhaus en verzamelde hier karakteristieke vormen, patronen, en leuzen uit. Vervolgens gaf hij deze in zijn eigen tekenstijl een plaats in een geplande compositie. De uitvoering van zijn ontwerp moest hij aan het weefgetouw overlaten. Het hele proces van het maken van het tapijt had echter zo’n indruk op hem gemaakt dat hij ermee door wilde gaan. Daarom heeft hij speciaal voor de tentoonstelling in Groningen twee nieuwe wandtapijten ontworpen en laten weven.
II.
Het tapijt ‘Radical Furniture For Radical Times’ (2019) toont een bont, postmodern interieur met meerdere verdiepingen dat aan de onmogelijke architectuur van M.C. Escher doet denken. De wanden zijn voorzien van verschillend gedessineerd behang en op beroemde designstoelen loungen kleurige octopussen. Zij bevinden zich te midden van Memphis totempalen en andere bekende woonaccessoires, terwijl een verliefd stel octopussen zich op een Safari sofa van Archizoom genesteld heeft. De voorstelling doet aan een designtentoonstelling in het Groninger Museum denken, behalve dan de octopussen. Toch is het, volgens de kunstenaar, niet ondenkbaar dat zij ooit de nieuwe bewoners van dergelijke interieurs zullen zijn. Octopussen evolueren namelijk snel en zouden, nadat wij mensen zijn uitgestorven, onze cultuur kunnen beërven.
Op het tapijt ‘The Age Old Question Of What Came Before, The Cat House Or The Architect’ (2019) wordt een geel betegeld plein afgebeeld met gebouwen in verschillen geometrische vormen, waartussen zowel klassieke zuilen als de ‘Oneindige Zuil’ van Constantin Brancusi zijn opgericht. Dit ‘yellow brick’ standje is de woonplaats van vele katten, in allerlei gedaanten. Naast huiskatten zijn er ook tijger-katten, belangrijk in de Koreaanse mythologie, Egyptische katten in gemummificeerde vorm en als grafurnen, terwijl de kat van Bart van der Leck in twee gedaanten onder aan het kleed de wacht houdt. Zelfs de Cheshire Cat uit Alice in Wonderland ontbreekt niet. Zij bewonen de gebouwen, posten op de hoge zuilen of verschuilen zich tussen de planten op de speciaal voor hen ingerichte daktuin. Echt poezelig zijn ze niet; ze hebben gemeen oplichtende ogen, laten hun tanden en klauwen zien en jagen op vogeltjes.
Deze twee tapijten van Koen Taselaar laten zien wat het spel tussen blijvende houdingen en nieuwe impulsen bij het maken van kunst kan opleveren. Weliswaar moest de kunstenaar hier iets van zijn DIY-mentaliteit en zijn intuïtieve werkwijze inleveren, maar daarvoor kreeg hij veel terug: een uitbreiding van zijn vormen, een vernieuwing van zijn vertelstijl en een makkelijk gebruik van motieven uit de kunstgeschiedenis. Dat er in één jaar tijd zo’n ontwikkeling kon plaatsvinden, komt doordat Taselaar alles wat voor hem nieuw is gretig tot zich neemt en niet bang is om het eerder verworvene te verliezen. Maar de basis van zijn ontwikkeling is zijn ontspannen visie op het kunstenaarschap. Hem gaat het niet om volstrekte originaliteit en ook niet om het realiseren van een utopie, idealen uit de 20ste eeuw die een heroïsch kunstenaarschap vereisten. Taselaar kan in principe alles verwerken wat hij in de werkelijkheid tegenkomt, of dat nu oud of nieuw is, uit de hoge of de populaire cultuur komt. Wel moet kunst volgens hem recalcitrant zijn en dat bereikt hij met een plagerige humor.
KATALIN HERZOG, oktober 2019
III.
IV.
V.
VI.
VII.
Lijst van illustraties:
I. ‘The Age Old Question Of What Came Before, The Cat House Or The Architect’ (2019);‘Facemask Totem’ (2018)
II. ‘Radical Furniture For Radical Times’ (2019)
III. ‘Honi Rorn’ (2015)
IV. ‘PPPPPPPPPPP’ (2019)
V. ‘Skiing Fish And Cat with Fish’ (2018)
VI. ‘Beer Drinking Beer And Smiling Fish’ (2018)
VIII. Annoyed Architecture #5’(2018)
-----------------------------------------------------------------
* Dit is de zaaltekst bij de tentoonstelling (9. 11. tot 14. 12. 2019) van het werk bij Koen Taselaar bij Galerie Block C te Groningen.
vrijdag 1 november 2019
EEN ’NIEUW MATERIALISME’ IN DE KUNST
*
Niemand had kunnen voorspellen dat er in de 21ste eeuw tentoonstellingen zouden komen met titels als ‘Virtuoos’ en ‘Sprezzatura’. Toch gebeurde dit onlangs in het Frans Hals Museum en het Drents Museum. De eerste toont 19de- en 20ste-eeuwse Nederlandse schilderkunst en de tweede 19de-eeuwse Italiaanse schilderkunst, waar ‘de overtuigingskracht vanaf spat’. Virtuositeit en sprezzatura duiden beide op uitzonderlijke technische vaardigheden die zulke knappe kunstwerken opleveren dat je mond ervan openzakt. Dit doet ouderwets aan en in het Frans Hals Museum vraagt men zich ook af ‘of virtuositeit in de hedendaagse kunst nog wel leeft?’
Zulke tentoonstellingen zouden echter niet gemaakt worden als er tegenwoordig geen belangstelling bestond voor materialen, technieken en kunstwerken als dingen. En dit is bijzonder, omdat vanaf de jaren zestig precies het tegenovergestelde in de beeldende kunst gebeurde. Kunst werd begripsmatig en kunstenaars gaven nauwelijks om materialen en technieken. Binnen de conceptuele kunst hoefde een kunstwerk niet eens meer gematerialiseerd te worden, een taaluiting was voldoende.
Een nieuw materialisme zou dan ook opgevat kunnen worden als een ouderwetse reactie op de politiek/sociaal geëngageerde kunst die steeds verder van ‘kunst’ afdrijft. Is dit het geval, dan zouden conservatieve en geëngageerde kunstenaars op dezelfde wijze tegenover elkaar komen te staan, als rechtse linkse populisten in de politiek.
Zo’n idee is niet vreemd. Vanaf de 19de eeuw waren er botsingen tussen klassieke en romantische kunst, figuratieve en abstracte kunst. De ‘vooruitstrevenden’ claimden steeds de overwinning, waarna zij de ‘conservatieven’ naar het kerkhof verwezen. Toen de schilderkunst werd doodverklaard, bleven kunstenaars echter doorschilderen en de schilderkunst verder ontwikkelen.
Aan het einde van de 20ste eeuw bevrijdde het postmodernisme de beeldende kunst van alle voorgaande beperkingen en de botsingen leken voorbij. Met behulp van het relativerende ‘anything goes’ kwamen alle soorten kunst, cultuur, wetenschap en filosofie ter beschikking van kunstenaars. Maar deze ongekende vrijheid werd op den duur enigszins ingeperkt door een theoretische wending. Conceptuele kunst gold al als een intellectuele bezigheid en bij de gelijkschakeling van al het hoger onderwijs in Europa voltrok zich een toenemende theoretisering van het kunstonderwijs die een intellectualisme in de kunst versterkte.
Na de aanval op de Twin Towers in 2001 bereikte het postmoderne denken echter haar grenzen en de relativering maakte plaats voor nieuwe ideologieën. Kunst en kunstonderwijs kwamen in aanraking met de politiek en ethisch gerichte ‘cultural studies’ die tot op heden de toon aangeven binnen de geëngageerde kunst.
Er zullen kunstenaars en instellingen zijn die het materialisme als de terugkeer naar ouderwets vakmanschap verwelkomen. Maar een nieuw materialisme zou ook het herstellen van een ‘dwaling’ kunnen betekenen, zoals dat in de sociale theorie gebeurt. Al in 2002 schreef de filosoof Dick Pels met enkele collega’s het artikel ‘The status of the object’. Hierin kondigden zij de terugkomst van de dingen aan, nadat de poststructuralistische filosofie, door haar concentratie op taal en tekst, alle ‘vastigheid’ had opgelost. Nu kunnen dingen met nieuwe ogen bekeken worden. Ze zijn niet ‘stom’, zoals eerder gedacht, maar ‘praten’ terug, maken deel uit van ons lichaam en houden onze werkelijkheid bij elkaar. Doordat de westerse cultuur al geruime tijd een voorkeur heeft voor bricolage en simulaties, is de traditionele hiërarchie tussen dingen en niet-dingen al afgezwakt. Daarom is het nu tijd om ons op het ‘leven van de dingen zelf’ te richten. Om te ‘leven’ hebben dingen echter een kader van verhalen nodig en mensen die voor hen spreken, terwijl menselijke relaties/praktijken dingen nodig hebben om in tijd en ruimte te overleven.
Een nieuwe, materialistische kunst kan zich met dergelijke ideeën verbinden. Zij zal zoiets wel moeten doen, want het vroegere vakmanschap is onbereikbaar. Voor de 19de eeuw moest kunst religieuze/mythologische verhalen vertellen en de natuur afbeelden; haar technieken waren erop gericht om dat overtuigend te doen. Een nieuw materialisme zou echter de moderne en de postmoderne kunst als basis hebben. Hieruit vertrekkend kan het met behulp van technische experimenten en nieuwe theorieën uitvinden hoe eigentijdse, visueel/tactiele kunstwerken gemaakt moeten worden, waarmee wij weer in ‘gesprek’ kunnen komen. Quasi-Rembrandts en quasi-sociale acties in de kunst zijn alleen maar gênant. Een nieuw materialisme – dat elke inhoud kan hebben – zou erin kunnen slagen om wel tot een goede post-postmoderne kunst te komen. Maar misschien bestaat deze kunst al en moeten we er alleen maar onze ogen voor openen.
KATALIN HERZOG
* Johannes Moreelse, Democritus ± 1630. Democritus, hier afgebeeld als de 'lachende filosoof', behoort tot de Presocraten (5de eeuw v. Chr.) en is de grondlegger van het materialisme in de filosofie.
Deze column werd gepubliceerd in de KunstKrant, 23ste Jg. nr. 6, nov./dec. p. 19.
Zulke tentoonstellingen zouden echter niet gemaakt worden als er tegenwoordig geen belangstelling bestond voor materialen, technieken en kunstwerken als dingen. En dit is bijzonder, omdat vanaf de jaren zestig precies het tegenovergestelde in de beeldende kunst gebeurde. Kunst werd begripsmatig en kunstenaars gaven nauwelijks om materialen en technieken. Binnen de conceptuele kunst hoefde een kunstwerk niet eens meer gematerialiseerd te worden, een taaluiting was voldoende.
Een nieuw materialisme zou dan ook opgevat kunnen worden als een ouderwetse reactie op de politiek/sociaal geëngageerde kunst die steeds verder van ‘kunst’ afdrijft. Is dit het geval, dan zouden conservatieve en geëngageerde kunstenaars op dezelfde wijze tegenover elkaar komen te staan, als rechtse linkse populisten in de politiek.
Zo’n idee is niet vreemd. Vanaf de 19de eeuw waren er botsingen tussen klassieke en romantische kunst, figuratieve en abstracte kunst. De ‘vooruitstrevenden’ claimden steeds de overwinning, waarna zij de ‘conservatieven’ naar het kerkhof verwezen. Toen de schilderkunst werd doodverklaard, bleven kunstenaars echter doorschilderen en de schilderkunst verder ontwikkelen.
Aan het einde van de 20ste eeuw bevrijdde het postmodernisme de beeldende kunst van alle voorgaande beperkingen en de botsingen leken voorbij. Met behulp van het relativerende ‘anything goes’ kwamen alle soorten kunst, cultuur, wetenschap en filosofie ter beschikking van kunstenaars. Maar deze ongekende vrijheid werd op den duur enigszins ingeperkt door een theoretische wending. Conceptuele kunst gold al als een intellectuele bezigheid en bij de gelijkschakeling van al het hoger onderwijs in Europa voltrok zich een toenemende theoretisering van het kunstonderwijs die een intellectualisme in de kunst versterkte.
Na de aanval op de Twin Towers in 2001 bereikte het postmoderne denken echter haar grenzen en de relativering maakte plaats voor nieuwe ideologieën. Kunst en kunstonderwijs kwamen in aanraking met de politiek en ethisch gerichte ‘cultural studies’ die tot op heden de toon aangeven binnen de geëngageerde kunst.
Er zullen kunstenaars en instellingen zijn die het materialisme als de terugkeer naar ouderwets vakmanschap verwelkomen. Maar een nieuw materialisme zou ook het herstellen van een ‘dwaling’ kunnen betekenen, zoals dat in de sociale theorie gebeurt. Al in 2002 schreef de filosoof Dick Pels met enkele collega’s het artikel ‘The status of the object’. Hierin kondigden zij de terugkomst van de dingen aan, nadat de poststructuralistische filosofie, door haar concentratie op taal en tekst, alle ‘vastigheid’ had opgelost. Nu kunnen dingen met nieuwe ogen bekeken worden. Ze zijn niet ‘stom’, zoals eerder gedacht, maar ‘praten’ terug, maken deel uit van ons lichaam en houden onze werkelijkheid bij elkaar. Doordat de westerse cultuur al geruime tijd een voorkeur heeft voor bricolage en simulaties, is de traditionele hiërarchie tussen dingen en niet-dingen al afgezwakt. Daarom is het nu tijd om ons op het ‘leven van de dingen zelf’ te richten. Om te ‘leven’ hebben dingen echter een kader van verhalen nodig en mensen die voor hen spreken, terwijl menselijke relaties/praktijken dingen nodig hebben om in tijd en ruimte te overleven.
Een nieuwe, materialistische kunst kan zich met dergelijke ideeën verbinden. Zij zal zoiets wel moeten doen, want het vroegere vakmanschap is onbereikbaar. Voor de 19de eeuw moest kunst religieuze/mythologische verhalen vertellen en de natuur afbeelden; haar technieken waren erop gericht om dat overtuigend te doen. Een nieuw materialisme zou echter de moderne en de postmoderne kunst als basis hebben. Hieruit vertrekkend kan het met behulp van technische experimenten en nieuwe theorieën uitvinden hoe eigentijdse, visueel/tactiele kunstwerken gemaakt moeten worden, waarmee wij weer in ‘gesprek’ kunnen komen. Quasi-Rembrandts en quasi-sociale acties in de kunst zijn alleen maar gênant. Een nieuw materialisme – dat elke inhoud kan hebben – zou erin kunnen slagen om wel tot een goede post-postmoderne kunst te komen. Maar misschien bestaat deze kunst al en moeten we er alleen maar onze ogen voor openen.
KATALIN HERZOG
* Johannes Moreelse, Democritus ± 1630. Democritus, hier afgebeeld als de 'lachende filosoof', behoort tot de Presocraten (5de eeuw v. Chr.) en is de grondlegger van het materialisme in de filosofie.
Deze column werd gepubliceerd in de KunstKrant, 23ste Jg. nr. 6, nov./dec. p. 19.
Abonneren op:
Posts (Atom)