donderdag 5 juli 2018

CHINEES OP BESTELLING



Terwijl de westerse beeldende kunst ernstig in haar voegen kraakt, lijkt de Chinese kunst juist te bloeien. Gigantische sculpturen, omvangrijke schilderijen en installaties schreeuwen hun levensvreugde uit op westerse tentoonstellingen. Ze zijn met behulp van assistenten gemaakt, maar hebben een air van vakmanschap, waardoor ze op ‘echte kunst’ lijken, zoals we die tot de 20ste eeuw kenden.

Deze Chinese kunst is slechts zo’n kwart eeuw oud. Na de dood van Mao Zedong (1976) veranderde het culturele klimaat in China. Met het einde van de Culturele Revolutie opende het land zich naar het westen. Kunstenaars kregen toegang tot de westerse kunst, eerst via boeken, waarna ze ook in het buitenland konden studeren. Er ontstonden verschillende stijlen, waartussen ze konden kiezen: de traditioneel Chinese, een aangepast Socialistisch Realisme en de ‘westerse’ stijl. Vooral die laatste was zeer aantrekkelijk voor jonge kunstenaars. Hongerig wierpen ze zich op de readymades van Duchamp en het werk van Warhol, maakten zich het conceptualisme en de performance eigen en gingen allerlei media gebruiken. Na de cultuur verslindende Culturele Revolutie roken kunstenaars hun vrijheid.

Maar waarheen met al die ‘moderne’ kunstwerken? De Chinezen vonden het maar rare fratsen en de Partij zag er kritiek in op het systeem. Gelukkig voor de kunstenaars, kwamen er westerlingen naar China die hun initiatieven ondersteunden en koopwaar in hun werk zagen. Toen de Partij tot de rare mengeling van Maoïsme en kapitalisme overging, werden sommige kunstinitiatieven gedoogd en ontstonden er kunstenaarswijken, zoals de 798 Art Zone in Beijing.

Openheid en tolerantie hadden echter hun grenzen. China’s beroemdste kunstenaar Ai Weiwei, die kritiek uitoefende op de koers van de Partij, werd onder valse voorwendselen gemarteld en opgesloten, tot hij naar het westen kon uitwijken. Zo’n losgeslagen individu moest in het collectivistische China wel gedisciplineerd worden. Maar hoe vergaat het de anderen?

Als je Liu Wei, de nieuwe ster, wiens werk onlangs in het Noord-Brabants Museum werd tentoongesteld, hoort praten, dan komt er een encyclopedie aan avant-garde termen voorbij. Hij spreekt over ‘ondermijning’, ‘durf’ en ‘expressie’. Hij wil van alles af wat ‘ons beperkt’, hij ‘onderzoekt’ de nietsontziende verstedelijking en vindt het ‘nadenken over wat kunst is’, zijn toekomstige taak. Maar de Partij bekritiseert hij niet openlijk. Door zo algemeen mogelijk te blijven, overleeft hij (voorlopig) de repressie. Ondanks dat hij oprecht overkomt, is het moeilijk om de gedachte te onderdrukken dat hij ook reclame maakt voor zijn werk. Alles gaat immers naar het westen of wordt door westerse verzamelaars, zoals Uli Sigg gekocht, om het weer in een museum in China bijeen te brengen. Het laat zich raden dat de Chinezen daar niet op zitten te wachten.

Eigenlijk zou je kunnen zeggen dat de hedendaagse Chinese kunst een exportproduct is, waaraan veel te verdienen valt, wat eveneens het geval was bij porselein in de 18de eeuw dat op bestelling voor Europa gemaakt werd. Voor deze ‘Chine de commande’ stuurde men Europese ontwerpen naar China die de ambachtslieden aldaar navolgden en met hun eigen vormentaal vermengden. Het succes was enorm, omdat men de producten in Europa tegelijk herkende en als ‘exotisch’ ervoer. Met de hedendaagse Chine de commande, de gevierde Chinese kunst, is er iets soortgelijks aan de hand. Men geniet van het exotisme, maar herkent ook de eigen ideologie in deze kunst. Zo prijst men de maatschappijkritiek van de Chinese kunstenaars, die mooi aansluit bij de westerse kunstmode, en concludeert daaruit dat het in China redelijk gesteld is met de vrijheid.

In werkelijkheid gebeurt precies het tegenovergestelde. China was al een totalitaire staat, maar omdat het Maoïsme niet logisch op het kapitalisme aansluit, heeft de Partij de hulp van Confucius ingeroepen. De ideeën van deze wijsgeer, die in 5de eeuw v. Chr. kritiek leverde op de macht, worden door de Partij als ideologie gebruikt om mensen in allerlei opzichten te controleren en te disciplineren. Nu Xi Jinping levenslang president kan blijven en het parlement zijn ‘filosofie’ moet volgen, is China weer een soort keizerrijk aan het worden. De zogenaamde openheid was altijd al slechts een middel om kennis en kapitaal voor de macht te vergaren. Als dit proces (binnenkort) voltooid is, zal de Partij die ‘westerse kunstfratsen’ niet meer tolereren. Hopelijk zijn dan alle kritische kunstenaars al geëmigreerd.

KATALIN HERZOG

Deze column werd gepubliceerd in: de KunstKrant, 22ste Jg. nr. 4, juli/augustus, 2018, p.9.


Een aanvulling:

Recentelijk wordt de nieuwe Chinese kunst ook door hoogopgeleide, rijke Chinezen gekocht en verzameld, hoewel de kritische werking ervan afgeschermd wordt. Deze kunst wordt in privé-musea (opgericht door rijke verzamelaars) tentoongesteld, waar ook westerse kunstenaars graag exposeren. Hoewel dergelijke kunst op deze wijze breder toegankelijk is, blijft het een voorkeur van de elite, iets wat om economische redenen gedoogd wordt. Nu de wereld verzadigd is van goedkope, Chinese exportgoederen, begint men de aandacht te vestigen op culturele belangen en verdiensten die ook exporteerbaar zijn. (KH, nov. 2018)