dinsdag 24 december 2013

WEGEN NAAR ROME


Getooid met een kittig hoedje zette Koningin Maxima op 5 november luister bij de uitreiking van de Prix de Rome aan Falke Pisano. Deze prijs is geen geringe eer in de Nederlandse kunstwereld. Pisano krijgt bovendien een aardig zakcentje mee en mag drie maanden naar Rome. De Eeuwige Stad was van oudsher de bestemming van deze prijs om, naar voorbeeld van de antieken, het werk van jonge kunstenaars te vervolmaken. Maar voorbeelden heeft de hedendaagse kunst niet meer; alles mag en kan immers vanaf het einde van de 20ste eeuw, of toch niet?

De jury vermeldt dat veel van de voorgedragen kunstenaars met performances, ensceneringen of ‘artistiek onderzoek’ bezig zijn. Dus besloot zij om deze trend bij de genomineerden de voorkeur te geven boven ‘traditionele praktijken’. Hans den Hartog Jager ziet in de catalogus bij jonge kunstenaars ook een toenemende interesse in “het ‘de-objecteren’ van hun kunst en het nadruk leggen op (onzichtbaar) onderzoek en op performances.”

Voor niet ingewijden is dit abracadabra, maar ook kenners moet het opvallen dat de verwarring groot is. En in de Appel, waar de installaties van de genomineerden tentoongesteld zijn, wordt deze voortgezet. Er zijn nergens performances te bekennen, wel ensceneringen. Van ‘zichtbaar’ artistiek onderzoek is slechts bij Remco Torenbosch sprake en ook al maken de genomineerden geen kunstobjecten meer, zij zijn juist verzot op objecten, vooral op meubilair.

In de NRC en de Volkskrant verschenen artikelen die de tentoonstelling tragisch, een sektarisch feestje noemden en de installaties hermetisch achtten. Het tentoongestelde zou onbegrijpelijk zijn - zelfs Maxima kan het niet snappen - de kloof met het publiek wordt zo alleen groter. En dit lokte weer reacties uit op internet, waarin men zich op het hermetische en het artistiek onderzoek stortte. Veelzeggend is het essay van Irene de Craen die een weerwoord op de kritieken schreef. Zij vindt dat de recensenten populistische taal gebruiken, waarin de markt en de belangen van het volk de boventoon voeren. Dit repliceert zij met een avantgardistisch jargon om aan te tonen dat ‘intellectualiteit’ niet negatief is en dat deze prijs kunstenaars de gelegenheid biedt om als ‘voorhoede van de maatschappij’ te functioneren.

Dat men zo in de war is van deze Prix de Rome is niet verwonderlijk. Beeldende kunst wordt vanaf de 19de eeuw als onbegrijpelijk ervaren. Aan kijken alleen heb je niet meer genoeg, je moet studeren om de bedoelingen van de kunstenaars te snappen. Hierbij komt het idee dat artistiek onderzoek een soort wetenschap is. Nu moet je je in moeilijke theorie verdiepen om erachter te komen, waarover kunst gaat. Dat is inderdaad niet voor iedereen weggelegd. De recensenten vermoeden echter ook een ‘samenzwering’ en niet helemaal ten onrechte. Terwijl de kunstwereld op zoek is naar het allernieuwste, kijkt zij nostalgisch terug naar het begin van de 20ste eeuw, toen politieke en artistieke avant-gardes de toon aangaven. Nu zoekt men naar avant-gardes die de commerciĆ«le cultuur kunnen weerstaan door een schijnbare ontoegankelijkheid en karigheid.

Dit lijkt inderdaad op de ‘nieuwe kleren van de keizer’. Als men namelijk probeert om deze installaties te doorgronden, lukt dat met enige moeite toch behoorlijk. Wat men aantreft zijn brokjes sociologie en filosofie die associatief met elkaar verbonden, nogal oppervlakkig overkomen, waarbij het zuinige uiterlijk van de werken de ideetjes nauwelijks kan compliceren. In dergelijke installaties is er weinig, wat in een boek of krantenartikel niet veel beter behandeld kan worden. Hans den Hartog Jager heeft in de catalogus gelijk: men moet niet op de ‘vernieuwende’ vormen letten, maar wat de kunstenaars ermee doen.

In een tijd waarin er geen avant-gardes meer zijn, mag men het publiek niet in de waan laten dat het hier om de bekroning van nieuwe, diepzinnige kunst gaat. Dat kunstenaars door roem en geld zich hiertoe laten verleiden, moeten zij zelf weten. Eigenlijk zouden zij voor deze circus moeten bedanken om zelf de vele wegen naar Rome te bewandelen. Het instituut dat hier met moeite in stand wordt gehouden, is namelijk net zo antiek als het koningschap en geen pseudokroon op het hoofd van Maxima helpt om dat te veranderen.

KATALIN HERZOG

Gepubliceerd in KunstKrant, Jg. 18, Nr. 1, januari/februari, 2014, p. 9.