donderdag 12 januari 2012

EEN ODYSSEE IN CYBERSPACE


Hier komen enkele aspecten van het boek Cyberspace Odyssee (2002) aan de orde van Jos de Mul, hoogleraar wijsgerige antropologie aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam.

Het boek zal door mij niet in zijn geheel behandeld worden. Ik heb ook niet gekozen voor een filosofische behandeling van het boek, maar heb mij vooral gericht op de (uit)werkingen van de digitale media in en op de toekomst. Dit is dus slechts een mogelijke lezing van het boek.

Een citaat uit Cyberspace Odyssee over de toekomst:

“De toekomst laat zich per definitie niet voorspellen. […] De toekomst ligt niet simpelweg op ons te wachten, hoe hij zal worden is mede afhankelijk van hoe wij hier en nu handelen. Maar om te kunnen handelen moeten we ons wel een beeld vormen van de mogelijkheden. De toekomst die we ons verbeelden, is meestal voor een belangrijk deel ontleend aan het heden. Het zijn vaak extrapolaties van ontwikkelingen die, meer of minder opvallend, al aan de gang zijn. […] Onze toekomstbeelden worden ook gevoed door onze verlangens en angsten. Toekomstbeelden zijn zelden neutraal, maar worden meestal gevoed door onze motieven.” (p.41)

De titel van zijn boek baseert De Mul op twee mythische reizen:
1. die van Odysseus, beschreven door Homerus (± 800 v. Chr.). Na de oorlog tegen Troje wil Odysseus terug naar Ithaka en Penelope, zijn vrouw, maar Poseidon (god van de zee) die hij beledigd heeft, zorgt ervoor dat hij pas na vele omzwervingen thuis zal kunnen komen. Dit boek staat in het teken van het thuiskomen.
2. die van Bowman, een astronaut uit de film 2001: A Space Odyssey (1968) van Stanley Kubrick. Onder invloed van een monoliet op de maan, reist Bowman met zijn ruimteschip Discovery naar Jupiter. Ondertussen krijgt hij last van Hal, de denkende en zelfbewuste computer van zijn schip. Hal vindt mensen maar onbetrouwbare wezens en doodt enkele astronauten. Nadat Bowman Hal heeft uitgeschakeld, gaat hij door een wormgat een nieuwe wereld binnen, die waarschijnlijk zijn einde betekent (het einde van de film is voor vele interpretaties vatbaar). De film toont een reis zowel door de ruimte als de tijd, aangezien het ook de evolutie van de mens laat zien, van aap naar ruimtereiziger, die met behulp van de techniek waarschijnlijk zijn menselijke vorm gaat kwijtraken. Deze film staat in het teken van de eindeloze reis, steeds verder van huis.

Zijn boek ziet De Mul naar analogie van deze twee werken als een reis door ruimte en tijd, in de eerste plaats voortgekomen uit de grenzeloze nieuwsgierigheid van mensen.

Omdat De Mul mogelijkheden behandelt voor onze (nabije) toekomst en laat zien hoe die toekomst eruit zou kunnen zien, wil ik daar nog een Odyssee aan toevoegen, namelijk. Ulysses van James Joyce (1922) die door De Mul slechts terloops genoemd wordt. Joyce beschrijft gedurende een dag in Dublin het leven van gewone mensen in al zijn ingewikkelde trivialiteit. Net als het boek van Joyce zie ik het werk van De Mul als een ronddwalen in een labyrint van mogelijkheden (bij Joyce die van de taal en bij De Mul die van de digitale media en de informatietechnologie). De Mul ziet Joyce als de verkenner van het moderne bewustzijn, terwijl hij, volgens mij, een postmoderne toestand beschrijft. De Mul erkent echter dat vele kenmerken van die postmoderne toestand al tijdens de avant-gardes van de 20ste eeuw geformuleerd zijn en nu in verhevigde mate worden voortgezet en uirgewerkt.

Achtereenvolgens zal ik behandelen:

1. het begrip cyberspace,
2. de kenmerken van de digitale media,
3. de betekenis van digitale reproduceerbaarheid ( vooral in de fotografie en in geringere mate in de beeldende kunst),
4. de betekenis van de digitale media voor onze culturele en persoonlijke identiteit,
5. een blik op een nieuwe odyssee.

De rode draad in het boek van De Mul kan als volgt samengevat worden: de immer nieuwsgierige mens maakt artefacten, ontwikkelt technieken en doet kennis op met behulp waarvan hij zijn wereld verandert. Zo ontdekt en schept hij nieuwe ‘ruimtes’ waarin zijn wereldbeeld en hijzelf ook aan veranderingen onderhevig zijn. Cyberspace is zo’n geschapen ruimte: de hard- en software van de computer ontsluiten namelijk nieuwe ruimten om echt en virtueel te handelen in het dagelijks leven en ook daaraan voorbij in fantasiewerelden en ruimtereizen.

1. Het woord cyberspace is uitgevonden door William Gibson die in 1984 het boek Neuromancer publiceerde. Hierin beschrijft hij de avonturen van Case, een computer hacker die zijn hersenen aansluit op cyberspace, wat we nu world wide web noemen, en daar in opdracht informatie steelt. Omdat hij ook zijn opdrachtgevers besteelt, wordt hij neurologisch beschadigd en kan niet meer in cyberspace vertoeven. Hij wordt weer gerepareerd en zet zijn kwalijke praktijken voort om uiteindelijk een gewoner leven te gaan leiden. Cyberspace wordt in de roman ook aangeduid als de Matrix, een rastervormige representatie van de databanks van alle computers op de wereld. (Door zijn groeiende zelfbewustzijn en autonomie in de gelijknamige films (de eerste Matrix stamt uit 1999) gaat de Matrix zelf ook criminele praktijken op nahouden.)

Volgens De Mul functioneren de verschillende ruimtes die de mens door de geschiedenis heen heeft ontdekt en geschapen tot op heden allemaal door elkaar heen. Wij bevinden ons bijvoorbeeld in een 20ste eeuws huis en gaan daar surfen op het internet, waar we in Active Worlds, een 3d computer programma, een virtueel huis kunnen bouwen. Wij bevinden ons dus in meerdimensionale ruimte die ‘hyperspace’ wordt genoemd.

De computer die vanaf de jaren veertig is ontwikkeld, was oorspronkelijk een rekenmachine, die in zijn huidige gedigitaliseerde vorm en door het WWW binnenkort alle kennis (en ook veel onzin) van de wereld zal bevatten. Bovendien kan al die informatie aan elkaar gelinkt worden, waardoor vanuit de ene tekst of beeldbestand wij in talloze verwante vormen kunnen komen.
Behalve dat de huidige computer één grote encyclopedie is, is het ook een multimediaal apparaat: je kan erop teksten, beelden en geluiden weergeven en zelf samenstellen. Van calculatie is de computer nu overgegaan naar representatie en vooral simulatie, het voorstellen van het niet bestaande.

Media, middelen waarvan we gebruik maken om onze ervaringen vorm te geven, stonden in hun nieuwe vormen, zoals de film en de tv, vanaf de 20ste eeuw steeds meer in de belangstelling. Marshal Mc Luhan deed in ± 1960 zijn beroemde uitspraak: ‘the medium is the message’. Daarmee heeft hij veel verwarring gezaaid. Hij bedoelde niet dat het medium de boodschap verving, maar wilde weten wat de eigenaardigheden van de verschillende media waren en hoe die op inhouden inwerkten, terwijl men eerder als het ware dwars door media heenkeek.

2. De digitale media, waaronder de digitale computer, (ook de camera, de dvd recorder en de telefoon werken met een digitale code), waarin informatie wordt opgedeeld in onderscheidbare eenheden (iets wat analoge media niet doen). Daarbij wordt gebruik gemaakt van het binaire systeem, aangeduid door 1 en 0. (8 binaire getallen vormen een byte waarmee men alles kan coderen). Met behulp van dit systeem kunnen schrift, beelden en geluiden snel en eenvoudig digitaal worden gecodeerd en opgeslagen.

Behalve dat de opslag zo snel en makkelijk gaat, is ook het kopiëren razendsnel. Bovendien treedt er bij het kopiëren geen kwaliteitsverlies op. Zo kunnen de eerder gescheiden media voor taal, geluid en beeld nu met elkaar verenigd worden. In een digitale tekst kan met gemak een digitaal beeld of geluidsfragment ingevoegd worden, daar ze alle volgens het binaire systeem zijn opgeslagen. Ons belangrijkste digitaal medium, de computer is daarmee ook multimediaal geworden. De Mul geeft aan dat het idee van de multimedialiteit niet nieuw is; Wagners ‘Gesamtkunstwerk’ en het streven van vele avant-garde kunstenaars was ook daarop gericht, maar toen veel moeilijker te realiseren dan nu.

Naast multimediaal is de computer en ook andere digitale media, eveneens interactief geworden. Er is een ‘beperkte interactiviteit’, waarbij je bijvoorbeeld bij een film een andere, maar reeds door de regisseur vastgelegde einde kan kiezen en een ‘volledige interactiviteit’, waarbij de gebruiker kan ingrijpen in de representatie zelf en veranderingen aan kan brengen in een verhaal of een muziekstuk. Bij deze laatste soort interactiviteit verdwijnt het verschil tussen auteur en publiek. Maar het idee van interactiviteit is niet nieuw. De avant-garde auteurs van bijvoorbeeld de nouveau roman en ook Joyce, aan het begin van de 20ste eeuw, wilden al dat de lezer een actieve rol zou spelen bij de constructie van het verhaal. In de traditionele literatuur is dat moeilijk te bereiken, omdat in een gedrukt boek de volgorde vastligt. Digitale media zijn van nature onstabiel, zij laten eindeloze herordening en manipuleerbaarheid toe. (Overigens, veel mensen willen helemaal niet ingrijpen in een boek of film; zij willen liever in een bestaand verhaal verzinken.)

Het derde kenmerk van de digitale media is de virtualiteit. Met behulp van de digitale media kunnen simulaties, virtuele werelden, worden gemaakt. Virtuele werelden bestaan niet in fysieke vorm, maar hun effecten komen ons wel als echt, als werkelijk voor. In zo’n schijnbare wereld kan men zich verplaatsen en met andere bewoners van die wereld (via avatars) een interactie aangaan.( Virtuele werelden zijn gebaseerd op onze fantasie, maar die fantasie is geobjectiveerd in een digitale vorm en is zo voor velen toegankelijk en eventueel zelfs te veranderen.)

Dat deze werelden ons als werkelijk voorkomen, heeft onder andere te maken met hun verband met het fotografisch beeld. Fotografische representaties verdubbelen de werkelijkheid en we zijn gewend om ze ook ter beoordeling van de werkelijkheid aan te wenden. Als iets gefotografeerd is, 'bestaat het'. Het idee van objectiviteit is op hardnekkige wijze aan fotografische beelden verbonden.

3. In zijn essay Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid (1936) beweert Walter Benjamin dat met de technische reproduceerbaarheid (in dit geval fotografische en filmische reproductie) het kunstwerk van karakter is veranderd. Terwijl het kunstwerk eerder ingebed was in de religieuze cultus, uniek was en zich op een vaste plaats bevond (wat Benjamin de ‘aura’ van het werk noemt), kan het nu (1936) bijna eindeloos gereproduceerd en verspreid worden. De plaats van de ‘cultuswaarde’ wordt nu ingenomen door de ‘tentoonstellingswaarde’ van het kunstwerk.

Fotografie is de uitgekomen droom van mensen die, aan het begin van de 19de eeuw, de subjectieve tussenkomst van een kunstenaar bij het afbeelden van de natuur bezwaarlijk vonden. Vanaf 1828, de uitvinding van de Daguerreotypie, was de natuur a.h.w. in staat om via fysische en chemische processen zichzelf af te beelden. De fotografie wordt door De Mul dan ook als een typisch moderne representatievorm gezien, daar het objectief en denotatief van karakter is. Men gelooft: wat gefotografeerd is, heeft ook echt bestaan.

Omdat echter de (analoge) fotografie toch te manipuleren bleek, bijvoorbeeld door keuze van lenzen, soorten films en standpunten, blijkt het ook een subjectief karakter te hebben. In de beeldende kunst is die manipulatie verder opgevoerd door het principe van de collage en de fotomontage bij de Kubisten en de Dadaïsten, waardoor geheel nieuwe beelden konden ontstaan uit reeds betekenisvol (vaak fotografisch) materiaal.

De droom van deze kunstenaars is nu uitgekomen door de digitale fotografie en de computer. Digitale teksten en beelden zijn namelijk eindeloos te combineren, te bewerken en te manipuleren. (Knip en plak is de meest toegepaste bewerking op de computer.) Het is zelfs mogelijk om zover door te gaan met bewerkingen dat het origineel helemaal verdwijnt. (Dit is moeilijk, zo niet onmogelijk bij de oudere media. Als men een schilderij bewerkt door erover heen te schilderen, blijft het origineel onder de latere lagen bestaan, mits men niet al te agressieve middelen heeft gebruikt. Maar ook dan blijven er sporen achter.)

In zijn eerder genoemd essay knaagde Benjamin al aan de originaliteit van het kunstwerk. De fotografische kopie werd voor velen even belangrijk als het origineel dat slecht toegankelijk was. Een kunstwerk in een kerk of museum kan niet iedereen zien, maar hetzelfde kunstwerk gereproduceerd in een boek, gaat over de hele wereld. Benjamin ervoer de fotografie dan ook als een zeer democratisch medium. Bovendien speelde hij al met de gedachten dat binnenkort kunstwerken gemaakt zouden worden met het oog op hun reproduceerbaarheid, dus dat hun tentoonstellingswaarde het belangrijkst zou zijn.

Baudrillard, een postmoderne filosoof, ging door op deze ideeën. Als de reproductie belangrijker wordt dan het origineel, gaat er een besef van de werkelijkheid verloren. Indien echter bijna alles via reproducties en beelden in film en tv. tot ons komt, levert dat ‘simulacra’ op, die geen basis meer hebben in een beleefde werkelijkheid. (We hebben allen rampenfilms gezien met neerstortende vliegtuigen en ineenstortende gebouwen. Als we dan een echte ramp meemaken, denken we vaak dat we ons in een film bevinden; dit gebeurde ook bij de instorting van de Twin Towers in New York.)

De digitale foto’s die we tegenwoordig maken, worden vaak niet meer gekozen om hun goede weergave van de werkelijkheid, maar op grond van hun manipuleerbaarheid: kunnen ze goed digitaal bewerkt worden om nieuwe beelden op te leveren? Hiermee treedt volgens De Mul een herstelling van de aura op: we maken zo nieuwe unica (iedereen wordt kunstenaar) die dan weer bewerkt kunnen worden. Dit kan iedereen doen met een programma als fotoshop op zijn computer, maar nog uitvoeriger, fraaier en indrukwekkender kunnen kunstenaars hiermee omgaan. Fotografie en film zijn in hun digitale vorm dan ook niet meer uit de beeldende kunst weg te denken.

De productie en de distributie van goederen, diensten, kennis en cultuur worden tegenwoordig in grote mate gestuurd door computers. Vallen die uit, dan hebben we te maken met een gigantische catastrofe. Maar de computer zorgt niet alleen voor de voortzetting (of stopzetting) van ons alledaags leven, het biedt ook virtuele werelden, die meer dan welke fantasiewereld van vroeger realiteitseffecten hebben. Wat betekent dit veranderde besef van de werkelijkheid voor onze culturele en persoonlijke identiteit?

4. Persoonlijke identiteit houdt in dat hoewel wij ouder worden en onze levensomstandigheden veranderen, wij door tijd en ruimte heen toch min of meer dezelfde blijven. We hebben namelijk het idee dat onze gedachten, handelingen en verlangens door de tijd heen op een betekenisvolle wijze met elkaar samenhangen. (Sommige mensen hebben een ‘multiple personality disorder’, een ziektebeeld waarin iemands identiteit in meerdere persoonlijkheden wordt opgesplitst. Dit kan door ingrijpende ervaringen en trauma’s optreden.)

Naast de persoonlijke identiteit hebben we ook een culturele identiteit: een samenhangend systeem van taal, cultuur en gewoontes van een groep mensen. Net als de persoonlijke kan ook de culturele identiteit in een crisis geraken, zoals we dat tegenwoordig zien, nu er veel mensen met een andere culturele identiteit Europa binnenstromen.

Gedurende de moderne tijd zijn er stevige transformaties opgetreden in de identiteit(en) door secularisatie, industrialisering en toegenomen historisch besef. In de postmoderne tijd, waarin we nu leven, treden er echter nog radicalere transformaties op.

Het mensbeeld van Descartes (17de eeuw) kan als uitgangspunt dienen om dit te begrijpen. De bewuste, rationele geest kan bij hem in principe, onafhankelijk van het lichaam bestaan. De mens is een in zichzelf besloten subject dat tegenover het object, de wereld en de andere mensen staat. Identiteit is bij Descartes stabiel en vastomlijnd en wordt opgevat als een ding, weliswaar met een immateriële substantie.

Dit idee van de scheiding tussen lichaam en geest heeft veel kritiek opgeroepen. Tegenwoordig menen wij dat de geest zonder het lichaam niet kan overleven, dat de geest niet alleen rationeel en bewust is (emoties en het onbewuste spelen een cruciale rol) en dat lichamelijke gesitueerdheid deel uitmaakt van onze identiteit. Daarmee is ook de geïsoleerdheid bij Descartes opgelost, aangezien wij als geest/lichaam in voortdurend sociale interactie verkeren met andere geest/lichamen. In die sociale situaties gedragen we ons telkens anders tegenover verschillende mensen; wij spelen verschillende sociale rollen. Een meervoudige persoonlijkheid is in dit opzicht geen teken van ziekte, maar van gezondheid, mits er een samenhang blijft bestaan tussen de vele gedragingen en rollen.

Hoe wij die samenhang vormgeven is goed uit te leggen aan de hand van het ‘narratieve identiteitstheorie’ van Paul Ricoeur (20ste eeuw). Ricoeur keek naar levensverhalen die mensen vertellen. Daarin spelen verschillende gegevens een grote rol: waar gebeurde zaken, zaken uit de cultuur, de taal die iemand spreekt, de verhalen die iemand kent en de beelden van de helden in die verhalen. We slaan al die gegevens in ons geheugen op, maken er een verhaal van en blijven gedurende ons hele leven dit levensverhaal bijstellen. De hieruit voortkomende identiteit is dus een constructie; wij komen voort uit een ‘weefsel van verhalen’. (Kunstenaars spelen vaak met deze constructie van de identiteit en werken ook met meerdere persoonlijkheden, zoals de Portugese dichter F. Pessoa dat deed met zijn heteroniemen.)

Binnen de hedendaagse digitale media, die immers eindeloos vele gegevens kunnen verbinden en steeds weer bewerken, kunnen naar analogie van Ricoeurs 'narratieve identiteit', vele nieuwe identiteiten worden geconstrueerd. Op websites stellen mensen zich bijvoorbeeld voor met behulp van verschillende aspecten van hun leven en hun culturele voorkeuren. Zo construeren zij hun identiteit, zoals dat ook in een levensverhaal gebeurt. In toenemende mate echter kunnen wij ons eveneens een geheel nieuwe identiteit aanmeten. Virtueel kan iemand van geslacht, leeftijd en werk veranderen. Op deze wijze ontstaat een hypermediale zelf met een (niet pathologische) meervoudige persoonlijkheid.

5. Men zou kunnen zeggen dat het hier geschetste beeld een zegen is voor onze cultuur en hoe we ons daarin kunnen manifesteren. (Het hier volgende is een reactie van KH op uitingen van JDM.)

-we hebben geen last meer van een dwingende werkelijkheid. In de computer kunnen we deze eindeloos bewerken en nieuwe virtuele werkelijkheden gaan maken,
-we hebben geen last meer van vaststaande cultuurgoederen en een culturele elite, we kunnen overal interactief ingrijpen; 'iedereen is kunstenaar',
-we kunnen op het net contact maken met zoveel mensen als we willen (zie Hyves of Facebook) en zijn niet meer afhankelijk van familieleden, vrienden of de buren,
-we hoeven niets meer te onthouden, dat doet het internet voor ons; we kunnen alle informatie opzoeken die we nodig hebben,
-we hoeven niet ons leven lang vast te zitten aan één persoonlijkheid en/of aan één geslacht. We kunnen onze persoonlijkheid vrij vormgeven en zo nodig nieuwe persoonlijkheden construeren,
-de computer wordt het centrum van ons universum, waar we zelf deel van willen uitmaken (zoals Case die zich alleen gelukkig voelde in de Matrix).

(Hierbij moet worden aangetekend dat met 'we' hier welgestelde mensen met veel vrije tijd worden aangeduid en dat de 'zegeningen' van het digitale tijdperk nog lang niet over de hele aarde 'genoten' kunnen worden. Nog afgezien van de gevaren van de digitale wereld.)

Daartegenover staat:

-we verliezen steeds meer ons besef van wat werkelijk is; alles wordt onzeker, vloeiend, een simulatie,
-we hebben niet meer met een duidelijk artefact van een speciaal iemand te maken, alles wordt een collage van onpersoonlijke gegevens,
-we hebben straks geen echte vrienden meer, alleen fotootjes van kennissen op Facebook. Oppervlakkigheid wordt (is nu al) de regel,
-doordat we niets meer hoeven te onthouden, weten we steeds minder waar we naar moeten zoeken en zijn op den duur tevreden met onwetendheid,
-we hebben straks zoveel persoonlijkheden uitgeprobeerd dat we totaal in de war raken over wie we nu eigenlijk zijn of zouden willen zijn,
-we zullen ons alleen nog gelukkig voelen als ons brein ingeplugd is in een computer. Echte lichaamlijke ervaringen zijn zinloos geworden.

Is deze 'Odyssee in Cyberspace' nu wel of niet iets om naar uit te kijken?

Aan het einde van zijn boek beschrijft De Mul een mogelijke consequentie hiervan in de toekomst. Net als Bowman in de film 2001: A Space Odyssey zal de mens zijn reis voortzetten in de ruimte buiten de aarde. Hij zal de zoveelste dimensie betreden, maar dan zonder zijn aardse lichaam dat daarvoor ongeschikt is. Zo komt een vrije, posthumane levensvorm tot stand, wel geënt op de idealen van het humanisme, maar dan 'onherstelbaar verbeterd'.

Krijgt Descartes dan toch nog gelijk en zullen lichaam en geest van elkaar gescheiden kunnen worden?

Katalin Herzog

Dit is een bijdarge aan de discussie 'Over de toekomst' in 2010.