vrijdag 4 november 2016

MET HET BREIN GESCHILDERD




Er is een nieuw boek uit van Dick Swaab: Ons creatieve brein. Swaab is de neurobioloog, die eerder de bestseller Wij zijn ons brein schreef. De reuring omtrent dit eerste boek begreep ik aanvankelijk niet. Ja natuurlijk zijn we ons brein, maar ook ons lichaam, onze taal, onze cultuur, enz. Dit boek heb ik laten liggen, maar het tweede beloofde mij inzichten over de samenhang tussen hersenen, creativiteit en ook over kunst.

Swaab werd eerder verweten dat hij alles tot de anatomie van de hersenen reduceerde en de invloed van de omgeving op mensen niet in acht nam. Ook zou hij doen alsof zijn expertise in de neurobiologie hem kwalificeerde in kennisgebieden waarin hij niet thuis is. Dus besloot ik ernaar te kijken hoe hij met kunstgeschiedenis en verwante zaken omging. Daarvan geef ik hier enkele voorbeelden. Van zo’n boek zou je een theorie over creativiteit verwachten, maar die is afwezig. Voor Swaab is creativiteit een vanzelfsprekende functie van de hersenen. Toen die in omvang toenamen, werden mensen steeds creatiever. Bij de historische ontwikkeling van creativiteit haalt Swaab sporadisch wat bekende zaken aan.

De schrijver beweert dat kunst een uniek menselijke verworvenheid is, maar hij vergelijkt bijvoorbeeld het nest van de wevervogel met de structuur van het Olympisch stadion in Beijing. Nu hebben de architecten inderdaad aan een nest gedacht. Als de vogel echter ‘origineler’ is dan de architecten, hoe komt het dan dat we het nest niet als kunst beschouwen, en het stadion wel? Wat is er zo specifiek aan die ‘menselijke’ kunst?

Als hij de esthetische principes in de beeldende kunst bespreekt, blijkt weer dat Swaab niet doordenkt. Ook nu grijpt hij terug op het gedrag van dieren. Meeuwkuikens geven de voorkeur aan een kunstsnavel met een grote rode vlek, boven de kleinere vlek op de snavel van hun moeder. Volgens Swaab lijken de kuikens te denken: groter is beter; uit zo’n supersnavel komt meer voedsel. Dit verbindt hij met het principe van de ‘overdrijving van de essentie’ in de kunst, dat hij illustreert met een schilderij van een dikke vrouw van Lucian Freud. Onder het plaatje staat dat Freud ‘obese vrouwen’ schilderde. Swaab zegt er echter niet bij dat het schilderen van voluptueuze vrouwen een traditie is in de westerse schilderkunst, dat Freud niet alleen dikke dames schilderde en dat mensen, vanwege hun cultuur, veel ingewikkelder reageren dan meeuwkuikens, die hun instincten volgen.

Bij de abstracte kunst geeft Swaab te kennen dat hij er niet van houdt, maar zijn zus doet dat wel! Abstracte kunst wordt volgens hem gewaardeerd, omdat we daarbij ‘objectvrij kunnen associëren’. Dit is voor sommigen belonend, want het spreekt een netwerk in de hersenen aan dat met introspectie en het ‘zelf’ correspondeert. Omdat we het ‘zelf’ allemaal anders ervaren, loopt ook de appreciatie van abstracte kunst uiteen. Dit komt wel heel dichtbij de dooddoener: ‘dat is heel persoonlijk’.

En hij doet ook iets, wat artsen zich vaak permitteren, namelijk de stijl van een kunstenaar verklaren uit diens geestelijke of lichamelijke ziekte. Zo wijt hij de verwrongen gezichten op de schilderijen van Francis Bacon aan de vervorming van diens waarneming. Bacon liep dit op als kind, toen zijn vader hem op het hoofd timmerde. Kunst wordt hier een hersentrauma.

Nu begrijp ik de kritiek op Swaabs eerste boek beter. Om het verwijt van reductionisme te ontkrachten, wil hij in het tweede boek de invloed van omgeving/cultuur op het brein benadrukken. Maar bij de bespreking van beeldende kunst lukt hem dat niet goed. Dit is ook te zien in zijn persoonlijke visie op kunst: ‘[Een schilderij] is het werk waarin de kunstenaar zijn brein, zijn technisch kunnen en zijn emoties heeft gelegd, om ons iets te vertellen en ook in ons brein emoties op te roepen. Daardoor wordt de verf tot schoonheid, verwondering of verbijstering.’ Hiermee bevestigt hij zijn eerdere stelling: ‘wij zijn ons brein’. Maar in tegenstelling tot zijn neurologisch uitgangspunt laat hij hier een brein zien, doordrenkt van ideologieën. Wat Swaab betreft, gaat het om een combinatie van vier, uit verschillende tijden stammende, ‘kunsttheorieën’: kunst is technisch kunnen, kunst is schoonheid, kunst is emotie en kunst is communicatie. Zelfs zonder een ‘ingelegd brein’ levert dit een troebele cocktail op.

KATALIN HERZOG

Deze column werd gepubliceerd in de KunstKrant 20ste Jg. nr.6, nov.-dec. 2016