zaterdag 19 september 2015

GISSEN EN MISSEN


'Gissen en Missen' in het recente werk van Jan Scheerhoorn
Naar aanleiding van de tentoonstelling # 19, in Galerie Block C te Groningen, van 19.9. tot en met 24.10.15



Als je over fjorden van Noorwegen vliegt, zie je het water in de diepe insnijdingen, ooit door gletsjers veroorzaakt, in verschillende tinten blauw, groen en grijs oplichten. De fjorden zijn door steile rotswanden omgeven, zodat ze bij wisselende weersomstandigheden, verschillende licht- en schaduwwerkingen vertonen. Vanwege de weerspiegelingen van de rotsen en de lucht in het water en de schitteringen op het water, verkrijgt elke fjord een eigen ‘kleur’. Het idee van de enorme kracht van de natuur, die de fjorden deed ontstaan, samen met de ervaring van het eindeloze spel van licht en water, kan emoties teweegbrengen die schilders al meer dan twee eeuwen in de kunst trachten op te roepen.

De recente schilderijen van Jan Scheerhoorn zijn weliswaar geen afbeeldingen van fjorden, maar door hun visuele werking en mogelijkheden tot beleving hebben ze een verwantschap met dergelijke natuurverschijnselen. In Galerie Block C exposeert de kunstenaar 24 schilderijen, behorend tot de serie # 19, die alle een andere ‘kleur’ grijs tonen. Eerst lijken ze allemaal diep grijs, maar gewend aan de lichtomstandigheden kan de beschouwer blauwe grijzen, groene en bruine grijzen ontwaren die zich op den duur als het kleurverloop van een uitgebreid spectrum voordoen.

Dat Jan Scheerhoorn nu schilderijen tentoon stelt, is enigszins ongewoon, aangezien hij meestal op locatie, in bestaande ruimtes werkt. Daar verandert hij de lichtwerkingen door bijvoorbeeld het verschil tussen licht en schaduw tot een grijs monochroom terug te brengen of de architectuur met zilverfolie te bekleden, zodat de articulatie van de ruimte in een soort mist of in steeds wisselende spiegelingen oplost. De basale ‘kaders’ van ons bestaan: licht, schaduw en hun bewegingen in de tijd, maten, structuren en de geschiedenis van ruimtes, neemt hij hier tot uitgangspunten. In een gestaag werkproces en door de toepassing van verschillende methodes, bijvoorbeeld het weg-schilderen van licht, vormt hij deze kaders echter om, opdat wij ze in een ‘nieuw licht’ kunnen ervaren.


Toch hebben de werken in situ van Jan Scheerhoorn met zijn schilderijen uit 2015 te maken. Bij een bezoek aan een recente tentoonstelling van Mark Rothko, vroeg hij zich af welke kleur het beste ‘de diepe, menselijke emoties op een universeel ervaarbare manier kon oproepen’, iets waar Rothko naar streefde. Jan Scheerhoorn wilde dit in zijn eigen werk uitzoeken. Hierbij doen zich echter problemen voor: kleurwerking is sterk van de omgeving afhankelijk, terwijl kleurervaring een subjectieve aangelegenheid is. Maar kunstenaars streven wel vaker naar ‘het onmogelijke’, al doet elk individu dat op een andere manier en met verschillende resultaten. Zo bracht Rothko op zeer grote doeken meer of minder transparante lagen en ‘zwevende’ velden aan van primaire kleuren, vermengd met wit en zwart. Hij maakte dus gebruik van de subtractieve kleurmenging om een ‘licht’ te verkrijgen dat als bemiddelaar kon dienen bij het oproepen van de gewenste emoties. In zijn zoektocht naar ‘de meest emotionele kleur’ paste Jan Scheerhoorn daarentegen een combinatie van additieve lichtmenging en subtractieve kleurmenging toe, waarbij hij zijn methode van weg-schilderen aanpaste voor het maken van monochrome doeken van elk 40 x 80 cm. En waar Rothko’s werk al bij de eerste ontmoeting in heldere of diepe kleuren staalt en broeit, onttrekt Scheerhoorn eerst alle kleur aan zijn schilderijen, opdat er na enige tijd ‘kleuren’ uit de duisternis opdoemen.

De methode die de kunstenaar in zijn schilderijen gebruikt, is ingewikkeld, maar zo belangrijk voor de appreciatie van zijn werk dat het hier samenvattend weergegeven zal worden. Jan Scheerhoorn gaat uit van witte doeken, waarop hij 12 lichtkleuren (3 primaire kleuren, 3 secundaire kleuren en hun mengingen) projecteert. Alle doeken wil hij vervolgens tot dezelfde toon grijs terugbrengen door ze - terwijl ze met gekleurd licht beschenen worden - met tegengestelde verfkleuren te beschilderen. Hij schildert dus de lichtkleur weg, iets wat ettelijke keren mislukt. Daarom blijft hij elk doek zolang overschilderen, totdat hij het gewenste resultaat meent bereikt te hebben. Bij de tentoongestelde schilderijen kwam dit op 24 overschilderingen neer, waarbij de oppervlakte een ‘dikte’ verkrijgt die de structuur van het doek tenietdoet en de randen met hun verfstreken de methode blijven verraden. Als de kunstenaar echter een aantal grijze doeken, die aanvankelijk met verschillende lichtkleuren beschenen waren, in het witte licht van het atelier naast elkaar zet, blijkt niet alleen dat ze allemaal van toon verschillen, maar dat ze ook ‘kleurig’ zijn en samen een geleidelijk kleurverloop laten zien.


Jan Scheerhoorn faalt dus in zijn streven naar een algemeen grijs en in zijn zoektocht naar ‘de meest emotionele kleur’, maar dit is een ingecalculeerd falen. Hij weet namelijk van tevoren dat het proefondervindelijke grijs een ‘kleur’ zal opleveren en hij weet ook dat zijn meest emotionele kleur, voor anderen niet hoeft te gelden. Zijn methode van ‘gissen en missen’ vormt zelfs een garantie voor zijn falen, omdat het een pre-wetenschappelijke manier van uitvinden is die slechts benaderingen kan opleveren. Terwijl hij van de natuurwetenschappelijke wetten van lichtbreking en lichtmenging uitgaat, past hij vervolgens een moeizame, oude methode toe, om zich door de uitkomsten te laten verrassen.

Dit eindeloos trachten is bijna belangrijker dan de resultaten, iets wat de kunstenaar laat zien door het gissen en missen op de spits te drijven. Toen Jan Scheerhoorn met de eerste reeks van 12 doeken halverwege was, besloot hij om nog eens 12 doeken op dezelfde wijze te behandelen en daarna telkens twee doeken, met oorspronkelijk dezelfde lichtmenging, uit beide reeksen naast elkaar te hangen. Dan blijkt - zelfs als de methode zo nauwkeurig mogelijk wordt herhaald – dat het proefondervindelijke procedé steeds verschillende resultaten oplevert. En dit is te zien in de tentoonstelling, waar de 24 schilderijen telkens twee aan twee, als blokken van 80 x 80 cm., met tussenruimtes van 40 cm., zo getoond worden dat alle grijzen samen een ‘kleurspectrum’ vormen.

Het ‘monnikenwerk’, dat van de kunstenaar langdurige arbeid en van de beschouwer een geduldige en contemplatieve houding vraagt, zou bijna tevergeefs zijn als bij de werken in situ en bij de schilderijen het slechts om formele experimenten met licht, kleur en ruimte zou gaan. Weliswaar gebruikt Jan Scheerhoorn de in de 20ste eeuw geformuleerde, abstracte elementen van de beeldende kunst, maar hij is geen pure formalist. En dit blijkt onder andere uit zijn belangstelling voor de geschiedenis en de kunstgeschiedenis, waaronder het werk van Rothko. Deze schilder streefde er immers naar om met zijn werk diepe emoties op te roepen die zowel verbonden zijn met ‘de vrees om te sterven’ als met ‘de extase om volop te leven’, kortom met de grenservaringen van ‘het sublieme’.

De definities van het sublieme werden in de 18de eeuw door de filosofen Edmund Burke en Immanuel Kant geformuleerd en wezen niet naar de enkelvoudige ervaring van schoonheid, maar naar de gecompliceerde mengeling van pijn en plezier of angst en geluk. Bij aanschouwing van de enorme oerkracht en gevaarlijke wildheid van de natuur kon men zoiets wel ervaren, maar in de schilderkunst niet afbeelden. Toch probeerden romantische schilders het sublieme in landschappen te ‘vangen’, al kwamen ze soms niet verder dan een illustratie ervan. Pas in de tweede helft van de 20ste eeuw slaagden Rothko en Barnett Newman erin om in hun grote, abstracte schilderijen onder bepaalde omstandigheden en bij sommige beschouwers de ervaring van het sublieme op te roepen.

En nu terug naar het werk van Jan Scheerhoorn. Met zijn methodes, zoals het weg-schilderen van licht, streeft hij naar het oproepen van onalledaagse ervaringen van licht, tijd en ruimte. Maar zijn werk is niet expliciet op het sublieme gericht. Eerder is er bij hem sprake van een onderstroom van thema’s en ideeën uit de westerse cultuur en kunstgeschiedenis die via de verschijningsvormen van zijn werk opduikt en bij de daarvoor gevoelige beschouwers aanslaat. Terwijl de kans bestaat dat sommigen - gewend aan de huidige, snelle werkelijkheid vol bewegende beelden - zich van dit werk zullen afkeren, zijn er nog altijd anderen die deze ‘langzame kunst’ waarderen om haar rust en ogenschijnlijke eenvoud, kwaliteiten die zij in hun leven missen.

In ieder geval toont Jan Scheerhoorn, door zijn werkwijze en in zijn werk, de tegenwoordig zeldzame houding van streven zonder uitzicht op zekere ‘winst’ en van geduldig trachten en gissen om zo de verrassende visuele, tijdelijke en ruimtelijke ervaringen op te roepen die zijn geplande mislukkingen tot gevolg kunnen hebben.


KATALIN HERZOG, augustus 2015

donderdag 3 september 2015

INTERCULTUREEL


Ooit als docent en student begonnen en al meer dan een kwart eeuw vriendinnen, hebben wij, Katalin Herzog en Anita Brus, een gezamenlijke interesse in ‘interculturaliteit’. Wij praten daar vaak over en hebben er nu ook columns over geschreven. Export/Import van Waarden en “Lost in transnation” sluiten op elkaar aan, maar tonen eveneens de verschillende accenten in onze belangstelling en onze verschillende schrijfstijlen. Eens kijken of we deze samenwerking kunnen voortzetten.


EXPORT/IMPORT VAN WAARDEN

Je hoeft niet naar verre oorden om een goede vakantie te hebben; je kunt ook thuis blijven. Weliswaar is het komkommertijd op de tv, maar er worden nu programma’s uitgezonden die niet per se populair hoeven te zijn.

Zo verscheen Ahmed Aboutaleb als verrassende Zomergast bij de VPRO. De burgemeester van Rotterdam heeft eerbiedwaardige, grijze haren, maar binnen deze middelbare man brandt het vuur van een jongeling. Dat hij wilde leren, wist hij al in Marokko en eenmaal in Nederland heeft hij dan ook van alles uitgeprobeerd. Maar nu weet hij wat hij wil: vrede, rechtvaardigheid en menselijkheid voor allen. Zie hier de goede Moslim, aan wiens bestaan wij zijn gaan twijfelen.

Hij is niet bang om te zeggen waarin hij gelooft. Hij is geen ijdeltuit, is niet sentimenteel en niet cynisch. Eigenlijk lijkt hij niet in deze tijd te passen. Terwijl de IS-barbaren voor de poorten staan, blijven sommige westerlingen zich in overvloed wentelen of nemen ze cynisch afstand van hun cultuur. En daar komt Aboutaleb met een combinatie van westerse Verlichtingsidealen, islamitische deugdzaamheid en liefde voor kunst. Is hij een uitzondering die de regel van het islamitische gevaar bevestigt? Of is hij een voorbode van een toekomstige verzoening van culturen?

Aboutaleb is niet doorsnee, maar ook niet alleen. In de mode verpersoonlijkt Ozwald Boateng een soortgelijke verzoening, zoals in de film A Man’s Story te zien was. Boateng is een Ashanti uit Ghana die in Londen geboren is. Als ‘Engelse gentleman’ droeg zijn vader mooie pakken die op de zoon een onuitwisbare indruk maakten. Opgroeiend, voelde Boateng zich een buitenbeentje en hij besefte dat hij moest uitblinken, wilde hij gerespecteerd worden. Hij leerde pakken maken en bekwaamde zich in de mode. Uiteindelijk opende hij een winkel op Savile Row, waar de traditionele, Engelse kleermakerij in het slop was geraakt. Maar sinds Boateng daar zijn museale winkel heeft, wil elke welgestelde man weer een maatpak, al of niet in felle, Afrikaanse kleuren.

Boateng kent zijn culturele wortels vooral uit verhalen en heeft, nog meer dan Aboutaleb, westerse waarden geïnternaliseerd, maar nu op het gebied van de kunst. Hij voelt zich een genie en worstelt met zijn creativiteit. Maar deze ‘romantische kunstenaar’ is tegelijk een prachtig uitgedoste Ashanti-prins die in de westerse wildernis op jacht gaat naar goud en roem.

Waarom vinden wij dergelijke mensen toch zo aantrekkelijk? Om deze vraag te kunnen beantwoorden heb ik hierboven opzettelijk westers en primitivistisch georiënteerde taal gebruikt. Sinds hun confrontatie met de islam en de ontdekking van nieuwe werelddelen hebben Europeanen zowel fascinatie als afschuw gevoeld voor uiterlijk, geloof en gewoonten van ‘vreemde volkeren’. Zij bevochten de islam, koloniseerden gebieden in Azië, Amerika en Afrika, stalen kostbaarheden en grondstoffen, maakten mensen tot slaven, kerstenden hen en legden hen de ‘westerse beschaving’ op. Dat andere volkeren al een eigen beschaving hadden, konden zij niet bevatten en ze trachtten hun idealen over de wereld te verbreiden. Tegelijk echter projecteerden zij de ‘onschuld’ die het westen verloren had op de ‘edele wilden’, terwijl ‘oriëntaalse’ en ‘primitieve’ beelden voor vernieuwing van de decadente, westerse kunst moesten zorgen.

Hoewel de koloniale tijd voorbij is, bleef het westen zijn waarden, wetenschap, industrie, goederen en kunst over de wereld verbreiden, met als gevolg dat het nu commercieel en cultureel zijn hegemonie aan het verliezen is. Ondertussen zijn wij/westerlingen bewust geworden van onze waarden en neigen ernaar om ze cynisch opzij te schuiven. En dan zijn er mensen als Aboutaleb en Boateng die sommige van deze waarden, weliswaar gemodificeerd, tot leidraad van hun leven maken en daarmee succes hebben. Zijn wij nog steeds oriëntalisten en primitivisten en onttrekken wij aan hen slechts datgene wat wij nodig hebben, ook al importeren wij daarmee onze eerst geëxporteerde waarden? Of hebben wij hier met de voorboden van een globale cultuur te maken waarin, alweer heel idealistisch, het beste van de wereld zal uitkristalliseren?

Zolang wij potentiële Aboutalebs en Boatengs, samen met vele anderen, in de Middellandse zee laten verdrinken, zal dat niet lukken. Maar ik behoor niet tot de cynici en hoop minstens op wereldvrede.

KATALIN HERZOG

Deze column werd gepubliceerd in KunstKrant, 19de jaargang, nr. 5, p. 9

.................................................................................................................


"LOST IN TRANSNATION"

Over de 'Afropolitans' als nieuwe, Afrikaanse wereldburgers.

"We are Afropolitans: not citizens, but Africans of the world", schrijft de uit Engeland afkomstige Ghanees-Nigeriaans schrijfster Taiye Selasi in 2005 in haar essay 'Bye-bye Babar (Or: What is an Afropolitan?)'. Hierin rekent zij af met het idee van de Afrikaan die zijn geluk komt zoeken in de westerse wereld waar hij wordt beoordeeld op zijn Afrikaanse afkomst. Volgens Selasi laten de 'Afropolitans' zich niet op hun huidskleur, hun nationaliteit of cultuur vastpinnen, want zij zijn "ethnic mixes" en "cultural mutts" met een Amerikaans accent, Europese voorkeuren en Afrikaanse ethiek. In onze geglobaliseerde wereld zou de Afrikaanse herkomst van deze wereldburgers er niet meer toe doen. Maar is dat ook werkelijk zo en wat kunnen wij van deze 'Afropolitans' verwachten?

De Brits-Ghanese modeontwerper Ozwald Boateng lijkt bij uitstek een 'Afropolitan'. Hij woont in Londen, wordt in de internationale modewereld als gevierde ontwerper gezien en reist de aarde rond met zijn spectaculaire modeshows. De door hem ontworpen herenkostuums zijn uitgevoerd in een van oorsprong perfect westerse snit, waarmee Boateng niet een ‘kunstenaar’ lijkt die zich in de eerste plaats laat leiden door zijn Afrikaanse roots. Toch is het de vraag of Boateng ontkomt aan de ‘westerse blik’. Volgens de Pakistaanse kunstenaar/schrijver Rasheed Araeen gaat het daarbij om het verwachtingspatroon, dat (van oorsprong) niet westerse kunstenaars altijd iets van hun 'oorspronkelijke cultuur' moeten laten doorklinken in hun werk om in de nieuwe, globale cultuur te mogen meedoen. Ook is het de vraag of Boateng zelf niet meewerkt aan dergelijke verwachtingen, als hij zichzelf in prestigieuze modebladen laat fotograferen, gehuld in zijn eigen felgekleurde, glanzende pakken. De felgekleurde groene of oranje stoffen steken prachtig af tegen zijn donkere huidskleur, waardoor zijn ontwerpen (in westerse ogen) een Afrikaans, 'exotisch' tintje krijgen. Gebruikt Boateng misschien zijn Afrikaanse identiteit en is Taiye Salasi's "funny blend of London fashion, New York jargon and African ethics" toch minder 'funny' en onschuldig dan haar formulering doet vermoeden?

In een documentaire die over hem gemaakt is besluit Boateng om met zijn modeshow naar Ghana te reizen. We zien dat zijn succes daar beperkt blijft tot een kleine elite van politici en hun families die minder geïnteresseerd lijken in zijn mode dan in de prestige die zij ontlenen aan het bezoek van de show. Een chique kledingzaak, zoals hij die in Londen heeft, zal Boateng in de Ghanese hoofdstad Accra waarschijnlijk niet van de grond krijgen, waardoor de ontwerper in Ghana toch iets minder een 'African of the world' is dan in Europa. De kritiek op 'Afropolitanism' is dan ook dat het idee vooral van toepassing is op rijke, Afrikaanse immigranten die succesvol zijn in wereldsteden als Londen, Parijs en New York. Selasi heeft het in haar essay over de kinderen van dokters, bankiers en ingenieurs, "branching into fields like media, music, venture capital and design". In de westerse wereld is dat een specifieke categorie jonge nakomelingen van Afrikaanse immigranten, waarbij Selasi nog wel de kanttekening maakt dat deze "baby-Afropolitans" zich ook tussen verschillende werelden kunnen verliezen: “They can get lost in transnation".

Selasi's houding - die zij samenvat, als "aren't-we-the-coolest-damn-people-on-earth" - valt volgens mij echter te verkiezen boven het beeld dat men nu vaak heeft van de ‘zielige’ Afrikaanse immigranten. Afrikaanse bootvluchtelingen bijvoorbeeld zijn niet alleen maar slachtoffers. Tussen deze immigranten bevinden zich ook potentiële Boatengs met talenten die zij in Europa kunnen ontwikkelen en die zij in de toekomst wellicht ook in Afrika kunnen laten gelden. Afropolitans die volgens Selasi aanvankelijk tussen verschillende culturen verdwaald konden raken, kunnen in de toekomst hun weg terugvinden in Afrika. Ozwald Boateng is dat nog niet gelukt, maar hij heeft het in ieder geval geprobeerd.

ANITA BRUS

Deze column werd gepubliceerd in: http://www.frontaalnaakt.nl/archives/afropolitans.html