woensdag 20 juli 2011

ZIJNE DOORLUCHTIGHEID DE CURATOR



Wannmer het precies begonnen is, zou ik moeten nagaan, maar vanaf de jaren tachtig werd ik in de kunstwereld twee nieuwe fenomenen gewaar. Aan de ene kant kwamen er steeds meer tentoonstellingen die door kunstenaars zelf waren ingericht, aan de andere kant drongen de namen van tentoonstellingsmakers zich sterk op. Het eerste begroette ik met vreugde, want ik zag zo nieuwe manieren van exposeren ontstaan die het kijken en beleven van kunst ten goede kwamen. Aan het tweede verschijnsel, dat zich meestal in het kader van een groepstentoonstelling aandiende, begon ik me steeds meer te ergeren.

Zo'n tentoonstellingsmaker bedenkt een fraaie titel, brengt onder dat etiket werk van zeer verschillende kunstenaars bijeen en meent dan een nieuwe trend in de kunst te signaleren. Vervolgens wordt de kategorisering voor zoete koek geslikt door anderen die aan dit kunstweb doorweven. Wee de kunstenaar die in zo'n web verstrikt raakt. Dergelijke categorieën verouderen snel en wie eenmaal zo ingesponnen wordt, is snel weer uit de gratie.

Meer nog dan aan het etiketteren, stoor ik mij aan het zich op de voorgrond dringen van tentoonstellingsmakers. Zij sjouwen heel wat af met kunstwerken die zij in 'nieuwe contexten' plaatsen, met elkaar 'confronteren' en 'dialogen' met elkaar laten aangaan. Bij zo'n tentoonstelling kletsten de kunstwerken je de oren van het hoofd. Nu hebben zulke exposities wel een hoge 'inrichtingswaarde' die mij bevalt en mij vaak aan de huiskamer van een verzamelaar doet denken. Maar die huiskamersfeer heeft ook zijn nadelen. Op deze wijze wordt mij de privésmaak van de tentoonstellingsmaker opgedrongen en de inrichting geschiedt niet op inhoudelijke gronden, maar meestal op basis van visuele rijm of oppervlakkige associaties. Steeds vaker denk ik dat ik eerder met een goede etaleur dan met een curator te doen heb.

Want deze mensen heten curatoren. Wat ze doen heeft nog maar weinig met hun oorspronkelijke functie te maken. De term curator is afgeleid van het Latijnse curare dat voor iets zorgen betekent. Een curator moet dus, net als een conservator, kunstwerken beschermen, bewaren. En dat is een dienende functie. Musea waren aanvankelijk vooral opslagplaatsen, waar de collectie later wetenschappelijk beschreven en voor publiek tentoongesteld werd. Tegenwoordig is van die dienende functie van de curator niets meer over; deze mensen zijn tentoonstellingsmakers, maar zij gedragen zich als kunstenaars.

De curator hangt kunstwerken op pimpelpaarse muren, vindt dat het tijd wordt voor een inbraak in een galerie, maakt 'minimale' tentoonstellingen waar niets te zien is, stelt tentoon in privéhuizen en ontwricht zo het leven van de bewoners. Als uitzondering zou dit allemaal heel verfrissend zijn, maar het is helaas bijna regel geworden. Wat mij vooral verbaast is dat kunstenaars dit pikken. Zij gaan ermee accoord dat de curatoren zich hun creatieve vrijheid toeëigenen, hun werk in allerlei merkwaardige contexten plaatsen of anderszins ermee gaan sollen. Wat zou het toch geweldig zijn als kunstenaars pertinent nee gingen zeggen tegen dit fenomeen. Niet om de ontwikkeling van nieuwe vormen van tentoonstellen te boycotten, maar om het opgeblazen ego van zijne doorluchtigheid voorgoed lek te prikken.

KATALIN HERZOG