dinsdag 3 mei 2011

O ZOO MOOOI !

Een kok weet wat een mooi gerecht is en een wetenschapper wat een mooi experiment is, maar een kunstenaar of kunsthistoricus kan niet zeggen wat mooie kunst is. Dat weten wij al honderd jaar niet meer. Ja, nog wel voor oude kunst, maar sinds de moderne kunst ‘het schone’ in de ban heeft gedaan, zijn kunstenaars die mooi werk maken hoogst verdacht. Over hedendaagse kunst moet je reflecteren en er filosofische ideeën aan ontlenen. Maar niet alle mensen gaan naar een museum om te filosoferen, zij willen gewoon dat lekkere gevoel van mooi beleven. Daar doet Museum Boijmans van Beuningen nu iets aan met de tentoonstelling Schoonheid in de Wetenschap. Hans Galjaard, oud hoogleraar genetica, heeft foto’s en films van algen, schimmels, gesteenten, sterrenstelsels en een embryo bijeengebracht en er de zalen mee gevuld.

Het zijn inderdaad prachtige beelden. Je moet wel verzuchten: o, wat is de wereld toch mooi! Galjaard ging bij wetenschappers langs om de beelden te verzamelen. Hij ontmoette velen die de foto’s en films wel fraai vonden, maar zegt Galjaard, wetenschappers zijn vooral met nieuwe kennis over de werkelijkheid bezig en bedoelen met mooi eerder interessant dan ‘esthetisch mooi’. De schoonheid van deze beelden is een bijproduct van onderzoek en de vormen en structuren zijn eigenschappen van de dingen zelf. Wel zijn ze door mensen zorgvuldig zichtbaar gemaakt om de werkelijkheid te begrijpen. Elke gelukte foto is dan eigenlijk al ‘mooi’, want goed te gebruiken in onderzoek. Galjaard benadrukt dat er verschillen zijn tussen wetenschap en kunst, maar hij heeft een hobby en contact met een museumdirecteur die wel wat zag in al die schoonheid voor al dat publiek.

Galjaard vertelde op tv dat Sjarel Ex, directeur van Boijmans, gedurende hun gesprekken de wetenschappelijke beelden voortdurend met moderne kunstwerken vergeleek, maar daar blijkt in zijn verantwoording van de tentoonstelling niets van. Ex zegt dat het museum in de 18de eeuw zowel kunsten en wetenschappen herbergde en beweert dat het museum nu de hogeschool voor het oog is: ‘Daar doe je lenigheid op bij het kijken, leer je al ziende iets begrijpen.’ Dit zijn merkwaardige beweringen. Ex toont zich hier een kind van zijn tijd, waarin alles als kunst gezien kan worden en kunst vooral kennis voortbrengt. Maar hij is erg slordig met begrippen. Want je kunt wel lenig worden in het kijken, maar dat wil nog niet zeggen dat je begrijpt wat je ziet. Goed kunnen kijken naar vormen en structuren, waar beelden toe uitnodigen, is een andere vaardigheid dan interpreteren. Voor dat laatste heb je, in kunst en wetenschap, veel kennis nodig.

Zo’n onderwerp zou een uitgelezen kans zijn geweest om een bijzondere tentoonstelling te maken, maar dat is niet benut. Want we zijn in de war: we weten niet meer wat schoonheid met kunst te maken heeft en snappen het verschil tussen kijken en begrijpen niet meer. Dit komt mede vanuit de kunst zelf. Door ‘het schone’ verdacht te maken, heeft de twintigste eeuwse kunst ons doen geloven dat het geen functie meer heeft in kunstwerken. En door kunst en wetenschap aan elkaar gelijk te stellen, heeft de eenentwintigste eeuwse kunst ons op de mouw gespeld dat we zonder te studeren toegang hebben tot kennis. Dan is het niet verwonderlijk dat Ex als museumdirecteur en kunsthistoricus geen onderscheid meer kan maken tussen museum en universiteit en zich niet afvraagt waarom en hoe zo’n tentoonstelling in het museum zou kunnen passen.

Katalin Herzog

Deze column is gepubliceerd in: KunstKrant, 15 jg., mei/juni 2011.