woensdag 21 juli 2021

HAKEN EN OGEN AAN HET ARTISTIEK ACTIVISME

 































Soms laait de discussie over het engagement van de kunst weer op, zoals recentelijk in het speciale katern van de NRC dat aan de huidige activistische kunst gewijd was. Daarin vraagt de cultuurredactie zich af wat we van deze kunst kunnen leren en stelt ook specifieke vragen als: ‘Waar ligt eigenlijk de grens tussen kunst en activisme?’ en ‘Kan kunst de wereld redden?’

            

De artikelen tonen aspecten van activistische kunst en benoemen achtergronden en problemen ervan, maar beantwoorden de vragen niet. Geen wonder, want om ze te beantwoorden moeten eerst de ingrediënten van die vragen besproken worden. Een poging om dit voor ‘kunst’ en ‘activisme’ te doen, is afkomstig van The Centre of Artistic Activism te New York. Het Centrum werd in 2009 opgericht om de door machtige systemen gemarginaliseerde mensen te helpen hun creativiteit en cultuur in te zetten ten einde de macht te beïnvloeden. Hiertoe moeten kunst en activisme bijeengebracht en getransformeerd worden. Volgens het Centrum kan kunst mensen emotioneel raken en verrassen, terwijl activisme de wereld daadwerkelijk wil verbeteren, waarvoor het reële effecten moet sorteren. De doelen van kunst en activisme lijken dus tegengesteld, maar het Centrum ziet ze als complementair: elkaar aanvullend bewerken ze de cultuur om nieuwe cultuur te maken. Kunst gebruikt hierbij creatieve strategieën, terwijl activisme strategische planning toepast. Binnen het artistiek activisme worden ze met elkaar verbonden, waardoor kunstenaars en activisten emotionele ervaringen kunnen bieden aan mensen, waarmee ze hen overtuigen om de status quo te bevragen en hen aanmoedigen om een betere wereld voor te stellen en die vervolgens ook te realiseren.

            

Deze samenvatting helpt ook om de ingrediënten van de tweede vraag 'kan kunst de wereld redden' te bespreken. Met wereld wordt hier de sociale werkelijkheid bedoeld die bedreigd wordt door onrecht, afkomstig van maatschappelijke systemen. (Daarbij komen nu ook de bedreigingen van de natuur, door economische systemen.) Kunst zou als ‘redder’ aangewezen kunnen worden, omdat zij sinds het einde van de 18de eeuw vrij heet te zijn van machtige instituties, waardoor zij deze kan bekritiseren en nieuwe visies kan genereren. In principe heeft kunst dus de potentie om de wereld te veranderen, maar men kan zich ook afvragen of zij hiertoe werkelijk in staat is.

            

Binnen het artistiek activisme zijn er geen grenzen tussen kunst en activisme. Door het Centrum worden ze als complementair voorgesteld, maar hier klopt iets niet. Kunst wordt hier als retorisch middel gebruikt om mensen ervan te overtuigen hun eigen situatie te verbeteren. Daarvoor moeten zij hun aanvankelijke opvattingen veranderen en het kan niet anders of zo’n proces aangestuurd wordt door de theorieën van het artistiek activisme.

            

In zijn artikel in de NRC bespreekt Paul Steenhuis theorieën die nu door het artistiek activisme worden gebruikt. Ze komen voort uit het denken van de Franse, postmoderne filosofen, vanaf de jaren zestig. Zij waren teleurgesteld in de moderniteit en ageerden tegen de waarden van de Verlichting die bijvoorbeeld vervat zijn in ideeën over objectieve wetenschap, liberale democratie en universele mensenrechten. Deze ervoeren de filosofen  als fictieve verhalen, ontstaan binnen machtsverhoudingen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze ideeën in de praktijk niet zijn gerealiseerd en niet hebben kunnen voorkomen dat grote groepen mensen nog steeds onderdrukt worden. De postmoderne kritiek werd in de jaren tachtig opgepakt door gelederen van de academische wereld, zoals ‘cultural studies’, die met behulp van postkoloniale, feministische, queer-en gender-theorieën machtsuitoefening binnen politiek en cultuur bestuderen.

 

Nu kan er niets ingebracht worden tegen de bestudering van machtsverhoudingen en ook niet tegen de wil om de situatie van onderdrukten en gemarginaliseerden te verbeteren. Maar men mag mensen geen ideeën opdringen, wat nu wel dreigt te gebeuren. Volgens het door Steenhuis aangehaalde boek Cynical Theories van Helen Pluckrose & James Lindsay (2020) hebben de postmoderne en de daarop geïnspireerde theorieën zich in de 21ste eeuw met het activisme verbonden en zijn tot dogma’s versteend, waardoor andersdenkenden en critici niet meer getolereerd worden. Dit heeft ook consequenties voor de kunstwereld, want sommige activistische kunstenaars gaan van dergelijke theorieën uit. Bovendien lijkt het activisme een onnadenkende mode te worden.

            

Daarom wil ik pleiten voor de eigen kritische potentie van de kunst. Omdat haar totale vrijheid een sprookje blijkt te zijn, kan kunst niet als ‘redder van de wereld’ optreden. Zeker niet nu we zulke enorme problemen hebben. Maar die problemen zijn wel tot de kunst doorgedrongen en zij is in staat om met haar eigen middelen bijzondere ideeën aan te dragen die tot verbeteringen kunnen leiden. Gelukkig zien we ook dit in de huidige kunst.

 

KATALIN HERZOG

 

Dit is een iets langere versie van de column die onder dezelfde titel werd gepubliceerd in de KunstKrant, 25ste Jg. Nummer 4, juli/augustus 2021, p. 13. De column is voor de blog aangepast om meer duidelijkheid te bieden over dit lastige onderwerp.

 

 

ADDENDUM

 

Met de eigen middelen van de kunst bedoel ik hier ‘kunstgrepen’ of procedés. Dit begrip ontleen ik aan de Russische Formalisten (± 1915-1930); een groep literatoren die de aard en functie van literatuur bestudeerden. Zij meenden dat literatuur, die een afwijkend taalgebruik hanteert, de automatismen in onze waarneming teniet doet, zodat we de wereld op een nieuwe manier kunnen waarnemen. Kunstgrepen, zoals bijvoorbeeld vervreemding, verdubbeling en omkering, zijn gereedschappen van de schrijver, waarmee dergelijke effecten gerealiseerd kunnen worden. Ze komen echter niet alleen bij de literatuur voor. Ook de beeldende kunstenaars van de vroege avant-garde deden iets soortgelijks in hun werken. Zo gebruikten kubisten het abstraheren en het opdelen van vormen, dadaïsten de absurditeit en het toeval, terwijl surrealisten de voorkeur gaven aan ambiguïteit en de droom om tegen de burgerlijke smaak en waarden te ageren. Sommige kunstenaars hadden politieke sympathieën en gingen van utopische idealen uit; enkelen raakten zelfs in de ban van politieke partijen. Over het algemeen waren avant-garde kunstenaars echter in staat om goed met de dialectiek van artistieke vrijheid en sociaal engagement om te gaan.