vrijdag 28 februari 2020

EEN NIEUWE KUNSTPAUS?


*


Rein Wolfs heeft het aangedurfd en is al enkele maanden directeur van het Stedelijk Museum in Amsterdam. De situatie, waarin hij verkeert, is echter niet benijdenswaardig; hij moet zowel puinruimen als de mythe van het Stedelijk nieuw leven inblazen. Zijn twee voorgangers, met veel tamtam uit respectievelijk Amerika en Zwitserland gehaald, hielden het niet lang vol. Ann Goldstein, in 2009 benoemd, bleek een terughoudende intellectueel die moeizaam communiceerde. Haar voorkeur voor Amerikaanse kunst was daarentegen al te duidelijk. Beatrix Ruf, die in 2014 begon, was wel communicatief, maar bleef bij oude gewoonten die in moreel opzicht bedenkelijk waren. Beiden begrepen niet goed wat men in Nederland van hen verwachtte.

En die verwachtingen waren niet mis. De nieuwe directeur zou het Stedelijk laten herleven als een plaats van experiment en reuring, zoals tijdens het directeurschap van Willem Sandberg. Bovendien moest het museum gaan concurreren met bijvoorbeeld het Tate Modern in Londen en het Museum of Modern Art in New York.

Recentelijk kwam men erachter dat zo’n concurrentie onmogelijk is, maar in publicaties wordt nog steeds terugverlangd naar een allesbepalend iemand als Sandberg die het Stedelijk vorm gaf en op stelten zette. Dit was in de vijftiger jaren mogelijk, omdat na de oorlog de kunst zich weer vrij kon ontwikkelen, vernieuwing het doel was en kunstwerken relatief goedkoop waren.

Na Sandberg traden er ook spraakmakende en eigengereide directeuren aan, zoals Wim Beeren en Rudi Fuchs die nog met min of meer duidelijke ontwikkelingen in de kunst te maken hadden en in staat waren om te collectioneren. Bij Fuchs was de invloed van het postmodernisme echter al merkbaar, waardoor zijn daadkracht geleidelijk afnam. Toen hij in 2003 vertrok, was vernieuwing geen criterium meer, kon alles kunst zijn, waren kunstwerken niet meer aan media gebonden, was het kunstenaarschap veranderd, werd de kunstwereld mondiaal en de kunstmarkt een investeringsparadijs.

De volgende, manager-achtige directeuren zorgden voor verzelfstandiging en verbouwing van het museum, waarbij ook de precaire positie van de instelling duidelijk werd. Vanaf 2009 moest er dus een krachtige directeur komen die het museum uit het slop zou trekken.

Ann Goldstein, van wie veel werd verwacht, beëindigde de verbouwing en ging snel na de opening van het museum terug naar Amerika. De volgende directeur, Beatrix Ruf, verbande de vaste collectie naar de kelder en minimaliseerde met een dure inrichting en aankoop de budgetten van de conservatoren. Pas haar vele nevenactiviteiten werden haar echter fataal. Die leverden rijkelijke, onvermelde bijverdiensten op en een bevoordeling van verzamelaars uit haar netwerk. Ondanks dat Ruf later ‘van alle blaam gezuiverd’ werd, is het duidelijk dat haar handelwijzen in Nederland ongebruikelijk waren, hetgeen zij niet besefte.

Nu gaat de Nederlander Rein Wolfs ervoor zorgen dat het Stedelijk ‘net zo dynamisch wordt als destijds’, ‘weer binding krijgt met het Nederlandse publiek en de Nederlandse kunstenaars’ en ‘een rol blijft spelen in het maatschappelijke debat’. Wolfs wil ook ‘verscheidenheid, specialisatie en inclusiviteit, nadruk op het lokale, regionale en nationale en het internationale’. Dit vertelde hij in interviews aan verschillende dagbladen. Zijn uitgangspunten zijn tegenstrijdig, maar dat werd niet opgemerkt, waarschijnlijk omdat hij hiermee aan wensen uit verschillende hoeken voldoet.

Wolfs kent de Nederlandse cultuur en heeft ook veel internationale contacten. Maar kan hij wel de gewenste kunstpaus zijn? Hij gebruikt aspecten van de mythe die hij met behulp van ‘nieuwe’ ideeën wil bereiken. Wat hem vooral in de weg staat, is dat de huidige, museale kunst niet meer de leidende rol van vroeger speelt. Bij de avant-garde ging het om een nieuwe kunst die een nieuwe, betere maatschappij zou inleiden. Nu is er een debat over (op zich legitieme) onderwerpen, zoals kolonialisme, racisme, migratie en gender, dat als doel heeft een betere maatschappij te realiseren, waarbij kunst slechts als middel functioneert.

Kunstpausen lijken niet meer nodig en wel om twee redenen. Ten eerste vanwege de instrumentele rol die kunst nu toebedeeld krijgt en ten tweede, omdat er verzet is tegen de kleine despoten die tot voor kort sommige instellingen beheersten. Gezien zijn recente aankopen, zet Wolfs een deel van het programma van Ruf voort, waarmee hij het maatschappelijke debat volgt dat in het huidige, oeverloze kunstaanbod criteria voor verzamelen en tentoonstellen biedt. Zonder een afwijkende visie, kan hij echter niet de ‘verlichte kunstpaus’ zijn, waaraan men juist nu behoefte heeft.

KATALIN HERZOG

* Rein Wolfs, foto gemaakt door Martijn van Nieuwenhuyzen.

Deze column werd gepubliceerd in de KunstKrant, 24ste Jaargang, nummer 2, maart/april 2020, p. 11