De televisie staat aan, maar ik let er nauwelijks op. Totdat ik iemand hoor zeggen: “Nooit heb ik songs met een vlindernetje nagejaagd. Ze kwamen gewoon tot mij.” Ik zie nu ook het gegroefde gelaat en de verwrongen handen van de oude Keith Richards. Gelooft de gitarist van de Rollings Stones echt in het romantische sprookje van de ‘spontane inspiratie’? Een kunstenaar hoeft dan niets te leren, niet te oefenen en niets te plannen. Het kunstwerk valt hem zomaar toe. Nu is de popmuziek, waartoe de Stones worden gerekend, een merkwaardige soort kunst. Sommigen zien haar slechts als een uiting van de populaire cultuur. Na enige reflectie blijkt dit fenomeen echter zowel kenmerken van de traditionele als van de avant-garde kunst te hebben. Het lijkt op op de laatste, doordat het rebelse en experimentele kenmerken heeft en op de eerste, doordat het met imitatie begint en het maken een collectief proces is.
Wat schuilt er nu achter de uitspraak van Richards? De documentairefilm Life (2010) licht een tipje van de sluier op. Richards was van jongs af aan ondergedompeld in muziek. Zijn grootvader was jazzmuzikant, zijn moeder een muziekliefhebber. Toen hij op de kunstacademie belandde, deed hij meer aan muziek dan aan beeldende kunst. Na een ontmoeting (1961) met Mick Jagger verliet hij de academie en wijdde zich volledig aan de muziek. Beiden hadden een voorliefde voor Rhythm and Blues en vormden met anderen een coverband. Zij imiteerden dus wat zij mooi vonden en wat in die tijd bijzonder was. Pas toen hun manager erop aandrong, gingen zij zelf schrijven. Maar hun songs sloegen zo aan bij het publiek dat zij wereldfaam verwierven.
In geen enkele soort kunst komt iets geheel uit het niets. Er is altijd iemand die het verlangen naar kunst wakker maakt. Daarop volgen de grote voorbeelden en veel oefenen, waardoor het verlangen in klanken, beelden of bewegingen kan worden omgezet. Dan komt ‘het leven met kunst’ dat volgehouden moet worden om eigen werk te kunnen maken.
Bij Richards is dat volhouden bijna mislukt. Hij dreigde door de roem te worden meegesleurd, waartegen hij een dam van drugs opwierp. Als de muziek niet zoveel greep op hem had uitgeoefend, bestond hij niet meer. Maar hij speelt nog steeds en spreekt enthousiast over muziek. De meeste kunstenaars kampen met meer alledaagse problemen dan Richards. Vaak hebben zij geldzorgen en kunnen banen, relaties en kunst moeilijk met elkaar combineren. Handig manoeuvreren wordt dan noodzakelijk om als kunstenaar overeind te blijven.
Indien het maken van en het leven met kunst zoveel inzet vraagt, waarom spreekt Richard dan zo achteloos over de songs? In Life is een filmpje opgenomen, waarin het ontstaan van het nummer ‘Sympathy for the Devil’ (1967) is vastgelegd. Richards, Jagger en een ander lid van de band proberen iets uit in de studio. Plotseling komen de gitaren bijeen in een ritme en een melodie en begint Jagger zachtjes te zingen. Er is dus sprake van enige planning, omdat er een song moet komen en er is een taakverdeling tussen Richards en Jagger die op verschillende terreinen van de muziek ‘de toon aangeven’. Maar er is vooral veel gissen en missen, totdat iets opdoemt wat ‘ergens op lijkt’. Het ‘materiaal’ waarmee kunstenaars werken, wordt namelijk zodanig bewerkt dat de resultaten een oplossing bieden voor al vermoede, maar nog niet bewuste, artistieke problemen. Dan voel je dat er iets naar je toekomt, dat je iets te pakken krijgt, wat eerder onbereikbaar was.
De uitspraak van Richards is dus een mengsel van romantische ideeën over kunst en wat tijdens het maken echt gebeurt. In tegenstelling tot wat hij beweert, is het vlindernetje of beter gezegd, een flink schepnet, een handig instrument. Daarmee scheppen kunstenaars als het ware kennis, ideeën, waarnemingen en ervaringen op, om deze vervolgens in hun onderbewuste te kieperen en daar te laten broeien. Tijdens het maakproces kan het ‘gefermenteerde’ materiaal dan de vorm van een werk aannemen. Heb je een bijzondere vlinder of een gewone mot gevangen; dat weet je nog niet. In ieder geval ben je op weg en is het zaak om door te gaan en over je werk te reflecteren. De rest hangt af van je vindingrijkheid, uithoudingsvermogen, sociale vaardigheden en de grillen van de kunstwereld. Deze grootheden bepalen je carrière.
KATALIN HERZOG
Deze column werd gepubliceerd in de KunstKrant, 20ste Jg, nr. 1, januari/februari 2016
Wat schuilt er nu achter de uitspraak van Richards? De documentairefilm Life (2010) licht een tipje van de sluier op. Richards was van jongs af aan ondergedompeld in muziek. Zijn grootvader was jazzmuzikant, zijn moeder een muziekliefhebber. Toen hij op de kunstacademie belandde, deed hij meer aan muziek dan aan beeldende kunst. Na een ontmoeting (1961) met Mick Jagger verliet hij de academie en wijdde zich volledig aan de muziek. Beiden hadden een voorliefde voor Rhythm and Blues en vormden met anderen een coverband. Zij imiteerden dus wat zij mooi vonden en wat in die tijd bijzonder was. Pas toen hun manager erop aandrong, gingen zij zelf schrijven. Maar hun songs sloegen zo aan bij het publiek dat zij wereldfaam verwierven.
In geen enkele soort kunst komt iets geheel uit het niets. Er is altijd iemand die het verlangen naar kunst wakker maakt. Daarop volgen de grote voorbeelden en veel oefenen, waardoor het verlangen in klanken, beelden of bewegingen kan worden omgezet. Dan komt ‘het leven met kunst’ dat volgehouden moet worden om eigen werk te kunnen maken.
Bij Richards is dat volhouden bijna mislukt. Hij dreigde door de roem te worden meegesleurd, waartegen hij een dam van drugs opwierp. Als de muziek niet zoveel greep op hem had uitgeoefend, bestond hij niet meer. Maar hij speelt nog steeds en spreekt enthousiast over muziek. De meeste kunstenaars kampen met meer alledaagse problemen dan Richards. Vaak hebben zij geldzorgen en kunnen banen, relaties en kunst moeilijk met elkaar combineren. Handig manoeuvreren wordt dan noodzakelijk om als kunstenaar overeind te blijven.
Indien het maken van en het leven met kunst zoveel inzet vraagt, waarom spreekt Richard dan zo achteloos over de songs? In Life is een filmpje opgenomen, waarin het ontstaan van het nummer ‘Sympathy for the Devil’ (1967) is vastgelegd. Richards, Jagger en een ander lid van de band proberen iets uit in de studio. Plotseling komen de gitaren bijeen in een ritme en een melodie en begint Jagger zachtjes te zingen. Er is dus sprake van enige planning, omdat er een song moet komen en er is een taakverdeling tussen Richards en Jagger die op verschillende terreinen van de muziek ‘de toon aangeven’. Maar er is vooral veel gissen en missen, totdat iets opdoemt wat ‘ergens op lijkt’. Het ‘materiaal’ waarmee kunstenaars werken, wordt namelijk zodanig bewerkt dat de resultaten een oplossing bieden voor al vermoede, maar nog niet bewuste, artistieke problemen. Dan voel je dat er iets naar je toekomt, dat je iets te pakken krijgt, wat eerder onbereikbaar was.
De uitspraak van Richards is dus een mengsel van romantische ideeën over kunst en wat tijdens het maken echt gebeurt. In tegenstelling tot wat hij beweert, is het vlindernetje of beter gezegd, een flink schepnet, een handig instrument. Daarmee scheppen kunstenaars als het ware kennis, ideeën, waarnemingen en ervaringen op, om deze vervolgens in hun onderbewuste te kieperen en daar te laten broeien. Tijdens het maakproces kan het ‘gefermenteerde’ materiaal dan de vorm van een werk aannemen. Heb je een bijzondere vlinder of een gewone mot gevangen; dat weet je nog niet. In ieder geval ben je op weg en is het zaak om door te gaan en over je werk te reflecteren. De rest hangt af van je vindingrijkheid, uithoudingsvermogen, sociale vaardigheden en de grillen van de kunstwereld. Deze grootheden bepalen je carrière.
KATALIN HERZOG
Deze column werd gepubliceerd in de KunstKrant, 20ste Jg, nr. 1, januari/februari 2016