vrijdag 1 mei 2015
MEUBEL-MANIA
Een ronde tafel met stoelen erom heen of een kring van stoelen in een verder lege ruimte. Dergelijke beelden trof ik vanaf de jaren negentig aan in publicaties die over kunst en kunstonderwijs gingen. In plaats van een atelier te tonen met de kunstenaar aan het werk of onderuitgezakt op een oude sofa, bij de contemplatie van het werk, waren er nu alleen ruimten gevuld met meubels te zien. Wat was hier aan de hand? Werkten kunstenaars niet meer in ateliers of hadden zij een bijzondere voorkeur voor tafels en stoelen ontwikkeld?
Toen deze beelden in de publicaties aangevuld werden met steeds meer foto’s van symposia, manifestaties, expert meetings en kunstenaars die lezingen hielden, begon ik de liefde voor meubels te begrijpen. De rommelige ateliers, eens ‘het habitat’ van kunstenaars, weken nu voor keurige vergaderruimten en aula’s, toen ‘taal’ en ‘actie’ het van het ‘maken’ overnamen.
Dit was al begonnen met het amalgaam van concept art, performances en installaties dat vanaf de jaren zeventig de kunstwereld overspoelde, maar er werden toen nog wel ‘kunstwerken’ gemaakt. Soms waren die zeer minimaal, zoals bij Stanley Brouwn die voorbijgangers vroeg om de weg naar een locatie te tekenen of zij waren zeer uitgebreid, zoals bij de ‘site specifieke’ installaties van Jessica Stockholder. Zij maakte veelvuldig gebruik van afgedankt huisraad dat zij met geschilderde vlakken combineerde. Bij dit soort werken had het atelier plaats gemaakt voor de straat of alternatieve ruimten en ging het maken op in bedenken, combineren en etaleren, waarvoor traditioneel vakmanschap niet meer nodig was.
Het ‘einde van het kunstwerk’ dat in de tweede decade van de 20ste eeuw met de taalgrappen en ready-mades van Duchamp werd ingezet, kreeg echter pas aan het begin van de 21ste eeuw zijn definitief beslag. Men werd er bewust van dat de recente installaties bij voorkeur uit industriële waren bestonden en dat ook kunstwerken al lang deel uitmaakten van de kapitalistische markt die steeds heftiger werd bekritiseerd. Er werd nog wel over ‘werken’ gesproken, maar dan ging het meestal om teksten of ‘ingrepen in de sociale werkelijkheid’.
Terwijl aankomende kunstenaars op academies nog als cultureel ondernemers, dus tot kleine kapitalisten werden opgeleid, werd de praat- en actiecultuur in de kunst een mode. Kunstenaars die tegenwoordig iets in de kunstwereld willen betekenen, moeten veel vergaderen om gezamenlijke ‘acties’, ‘interventies’ en ‘projecten’ te plannen. Zij wonen symposia bij, waarop ideeën van moeilijke, Franse filosofen de ronde doen of houden lezingen over hun proefschrift. Daarbij zitten zij op stoelen aan vergadertafels, als publiek in een aula of zij staan achter een katheder, meestal vergezeld door power point presentaties met puntsgewijze teksten, zakelijke schema’s en oninteressante foto’s. Geen wonder dat als zij nog installaties maken, zij daarvoor vaak ‘neutrale’ tafels en stoelen of tentoonstellingsmeubilair gebruiken.
Waar blijven de ‘originele kunstwerken’? Degene die zo’n vraag stelt, geeft er blijk van hopeloos ouderwets te zijn. Zo iemand verwacht nog iets origineels en tastbaars in een tijd, waarin creativiteit al lang niet meer het exclusieve voorrecht is van kunst en kunstenaars. Wij allen zijn nu immers buitengewoon creatief; wij klussen er flink op los en knippen en plakken van alles aan elkaar op de computer. Wat er dan voor kunstenaars overblijft zijn subversieve acties en het ontwerpen van utopieën voor een nieuwe, niet kapitalistische maatschappij. Hierbij maken zij veelvuldig gebruik van meubilair en meubelachtige bouwsels met behulp waarvan zij hun ideeën presenteren en hun projecten documenteren.
Totdat het besef gaat dagen dat men onmogelijk zo door kan gaan met het angstig inperken van de mogelijkheden van kunst en dat creativiteit zich nooit geheel laat inperken door de kapitalistische of welke andere maatschappij dan ook. Geëngageerde en andere kunstenaars gaan begrijpen dat echte creativiteit niets te maken heeft met de voorgebakken doenerigheid en de cultus van waren die nu door de media worden gecelebreerd. Het enige wat wij moeten doen is veel geduld hebben, totdat ook de kunstwereld bij zijn positieven komt.
KATALIN HERZOG
Deze column werd gepubliceerd in de KunstKrant, 19de Jg. nr. 3, mei/juni 2015.
Abonneren op:
Posts (Atom)